ECLI:NL:RVS:2019:581

Raad van State

Datum uitspraak
26 februari 2019
Publicatiedatum
26 februari 2019
Zaaknummer
201900248/2/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening exploitatievergunning coffeeshop Zaandam

Op 15 februari 2017 heeft de burgemeester van Zaanstad de exploitatievergunning van de coffeeshop van verzoeker ingetrokken, met ingang van 22 februari 2017. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat gedeeltelijk gegrond werd verklaard, maar de vergunning werd alsnog ingetrokken. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak op 28 november 2018 het beroep van verzoeker ongegrond verklaard. Verzoeker heeft vervolgens hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij zijn coffeeshop kan hervatten. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 14 februari 2019 behandeld, waarbij verzoeker werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. B. Coskun, en de burgemeester door mr. P. Hoogcarspel en mr. C.J. Loggen - ten Hoopen.

De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden afgewezen. Verzoeker heeft aangevoerd dat de intrekking van de vergunning onterecht is, omdat het begrip 'slecht levensgedrag' in de APV rechtsonzeker is en dat de feiten die tot de intrekking hebben geleid niet voldoende zijn. De voorzieningenrechter stelt echter vast dat er voldoende feiten en incidenten zijn die de intrekking van de vergunning kunnen onderbouwen. Het belang van de burgemeester bij handhaving van de intrekking, gezien de openbare orde en de overtredingen van de APV, weegt zwaarder dan het financiële belang van verzoeker bij het voortzetten van zijn onderneming. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201900248/2/A3.
Datum uitspraak: 26 februari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te Zaandam, gemeente Zaanstad,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 28 november 2018 in zaak nr. 17/4057 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
de burgemeester van Zaanstad.
Procesverloop
Bij besluit van 15 februari 2017 heeft de burgemeester de aan [verzoeker] verleende exploitatievergunning voor de [coffeeshop] (hierna: de coffeeshop) te Zaandam met ingang van 22 februari 2017 ingetrokken.
De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft bij uitspraak van 24 februari 2017 (zaaknummer HAA 17/925) de verzochte voorlopige voorziening toegewezen in die zin dat het primaire besluit wordt geschorst totdat op het bezwaar is beslist.
Bij besluit van 28 augustus 2017 heeft de burgemeester het door [verzoeker] tegen het besluit van 15 februari 2017 gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en besloten de vergunning in te trekken vanaf vier weken na de datum van het besluit.
De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft bij uitspraak van 25 september 2017 (zaaknummer HAA 17/4058) de verzochte voorlopige voorziening afgewezen.
Bij uitspraak van 28 november 2018 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 februari 2019, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. B. Coskun, advocaat te Amsterdam, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. P. Hoogcarspel en bijgestaan door mr. C.J. Loggen - ten Hoopen, advocaat te Haarlem,  zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.    [verzoeker] verzoekt een voorziening te treffen door te bepalen dat hij de exploitatie van zijn coffeeshop kan hervatten totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in het hoger beroep.
[verzoeker] heeft spoedeisend belang bij deze voorziening omdat hij door de sluiting van de coffeeshop geen inkomsten meer heeft en hij in financiële problemen komt. Daarnaast heeft de verhuurder van het pand de huurovereenkomst inmiddels opgezegd en aangegeven tot ontruiming over te willen gaan omdat de coffeeshop niet geëxploiteerd wordt.
3.    Ingevolge artikel 2:28a van de Algemene Plaatselijke verordening van Zaanstad (hierna: de APV) kan de burgemeester de exploitatievergunning tijdelijk of voor onbepaalde tijd geheel of gedeeltelijk intrekken onder andere indien de exploitant of leidinggevende in enig opzicht van slecht levensgedrag is.
4.    [verzoeker] betoogt dat het gehanteerde begrip slecht levensgedrag in artikel 2:28a van de APV rechtsonzeker is en de intrekking daarom in de bodemprocedure niet in stand zal kunnen blijven. Zoals de Afdeling reeds eerder heeft geoordeeld (bijvoorbeeld de uitspraak van 29 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX5952) moet voor het begrip slecht levensgedrag aansluiting worden gezocht bij dat begrip in de Drank- en Horecawet en zijn geen beperkingen gesteld aan de feiten of omstandigheden, die bij de beoordeling van het levensgedrag mogen worden betrokken. Dat betekent dat ook feiten die los staan van de exploitatie van de coffeeshop en daarbuiten plaatsvinden bij de beoordeling of er sprake is van slecht levensgedrag kunnen worden betrokken. Het betoog dat het begrip rechtsonzeker is, slaagt dus niet, daargelaten of [verzoeker] dit betoog in de bodemprocedure tegen de aangevallen uitspraak, gelet op de goede procesorde nog wel kan aanvoeren, nu dit eerst in hoger beroep naar voren is gebracht.
5.    [verzoeker] betoogt dat aan de feiten die tot de conclusie hebben geleid dat hij van slecht levensgedrag is een te zwaar gewicht wordt toegekend. Zo was bij hem geen sprake van opzet om een vervalste vergunning voor zijn tweede coffeeshop te gebruiken, maar is hij opgelicht door zijn adviseur. Ook de andere feiten die bij deze conclusie zijn betrokken, moeten volgens hem worden genuanceerd.
Uit de bestuurlijke rapportages, het uittreksel uit de Justitiële documentatie van [verzoeker], de rapporten van de belastingdienst en de stukken met betrekking tot [bedrijf] blijkt van een dusdanige hoeveelheid feiten en incidenten van ernstige aard dat ook indien niet alle feiten en incidenten volledig aan de intrekking van de exploitatievergunning ten grondslag zouden kunnen worden gelegd, er nog steeds voldoende grondslag is om deze intrekking te kunnen dragen. Evenals de rechtbank ziet de voorzieningenrechter vooralsnog niet in dat de nuancering door [verzoeker] van een deel van de feiten en omstandigheden, wat daar ook van zij, zou moeten leiden tot een herroeping van de intrekking van de vergunning.
6.    Het belang van de burgemeester bij handhaving van de intrekking weegt, gelet op de openbare orde incidenten, slecht levensgedrag en overtredingen van de APV, zwaarder dan het financiële belang van [verzoeker] bij het kunnen voortzetten van zijn coffeeshop.
7.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. D. Rietberg, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen    w.g. Rietberg
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2019
725.