ECLI:NL:RVS:2019:580
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- H.G. Lubberdink
- J.Th. Drop
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van een minderjarige Yezidi-vrouw tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een minderjarige Yezidi-vrouw uit Sinjar, Irak, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 5 oktober 2018 afgewezen. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, heeft op 22 november 2018 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. E.R. Weegenaar, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft in haar asielrelaas aangegeven dat zij in 2014 is gevlucht voor ISIS, die haar woonplaats in Sinjar binnenviel. Haar familiehuis is verwoest en zij heeft van 2014 tot 2017 in een vluchtelingenkamp in Duhok verbleven. De staatssecretaris heeft haar asielrelaas geloofwaardig geacht, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris deugdelijk had gemotiveerd dat de vreemdeling bij terugkeer naar Irak geen reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM.
In hoger beroep heeft de vreemdeling echter terecht geklaagd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris zich deugdelijk gemotiveerd heeft opgesteld. De staatssecretaris heeft in zijn besluit geen standpunt ingenomen over de vraag waar de vreemdeling in Irak moet terugkeren, terwijl zij heeft aangevoerd dat zij als Yezidi-meisje niet naar Sinjar of een vluchtelingenkamp in de Koerdische Autonome Regio kan terugkeren. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het besluit van de staatssecretaris vernietigd. De staatssecretaris moet opnieuw op de aanvraag beslissen, rekening houdend met de overwegingen van de Raad van State.