ECLI:NL:RVS:2019:561

Raad van State

Datum uitspraak
20 februari 2019
Publicatiedatum
21 februari 2019
Zaaknummer
201709107/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling inzake verblijfsvergunning asiel niet in behandeling genomen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 8 november 2017 zijn beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling had op 10 oktober 2017 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de minister van Veiligheid en Justitie niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag.

De vreemdeling heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, vertegenwoordigd door mr. N.A.P. Heesterbeek, advocaat te Helmond. De behandeling van de zaak werd aangehouden in afwachting van prejudiciële vragen die door de rechtbank aan het Hof van Justitie waren gesteld. Het Hof heeft op 13 november 2018 in een arrest de vragen beantwoord.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de vreemdeling op 5 december 2017 met onbekende bestemming is vertrokken en op 13 april 2018 een asielaanvraag in Duitsland heeft ingediend. Duitsland heeft de vreemdeling niet aan Nederland overgedragen, en het claimverzoek van Nederland aan Duitsland is afgewezen. Uiteindelijk heeft Frankrijk de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de aanvraag van de vreemdeling geaccepteerd.

Gezien deze omstandigheden heeft de Raad van State geoordeeld dat de vreemdeling geen belang heeft bij de beoordeling van het hoger beroep, en heeft het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 20 februari 2019.

Uitspraak

201709107/1/V3.
Datum uitspraak: 20 februari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 8 november 2017 in zaak nr. NL17.10533 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 10 oktober 2017 heeft de minister van Veiligheid en Justitie een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 8 november 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. N.A.P. Heesterbeek, advocaat te Helmond, hoger beroep ingesteld.
Naar aanleiding van de onder meer bij uitspraak van 26 januari 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:872, door de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, gestelde prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie heeft de Afdeling partijen bericht dat de behandeling van de onderhavige zaak wordt aangehouden in afwachting van het antwoord van het Hof.
Bij arrest van 13 november 2018, X en X, ECLI:EU:C:2018:900 heeft het Hof de gestelde vragen beantwoord.
De vreemdeling en de staatssecretaris hebben desgevraagd een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Bij besluit van 10 oktober 2017 is de aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
2.    Uit de door de staatssecretaris verstrekte informatie blijkt dat de vreemdeling op 5 december 2017 met onbekende bestemming is vertrokken en op 13 april 2018 een asielaanvraag in Duitsland heeft ingediend. De vreemdeling is door Duitsland niet aan de Nederlandse autoriteiten overgedragen, het claimverzoek van 17 april 2018 is door de Nederlandse autoriteiten op 26 april 2018 afgewezen. Vervolgens heeft Duitsland bij Frankrijk een claimverzoek ingediend, welke Frankrijk op 24 mei 2018 heeft geaccepteerd. Op 28 mei 2018 hebben de Duitse autoriteiten een Dublinbeschikking genomen waarin is vastgesteld dat Frankrijk de verantwoordelijke lidstaat is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming van de vreemdeling. Nu de vreemdeling daartegen in Duitsland niet binnen de gegeven beroepstermijn een rechtsmiddel heeft ingesteld, staat in rechte vast dat Frankrijk verantwoordelijk is. Onder deze omstandigheden heeft de vreemdeling geen belang bij de beoordeling van het door hem ingestelde hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank van 8 november 2017.
3.    Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A. Verweij, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Verweij
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2019
722.