ECLI:NL:RVS:2019:488

Raad van State

Datum uitspraak
20 februari 2019
Publicatiedatum
20 februari 2019
Zaaknummer
201802409/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake subsidievaststelling voor energiebesparende maatregelen aan een woning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die zijn beroep tegen de besluiten van de minister voor Wonen en Rijksdienst ongegrond heeft verklaard. De minister had op 17 januari 2017 een subsidie van € 2.125,00 vastgesteld voor energiebesparende maatregelen aan de woning van [appellant]. Na bezwaar werd deze subsidie op 23 mei 2017 verhoogd naar € 3.500,00, maar op 10 oktober 2017 werd deze intrekking van de subsidie door de minister teruggevorderd tot € 1.775,00, omdat de minister concludeerde dat de maatregelen niet voldeden aan de vereiste isolatiewaarden. De rechtbank oordeelde dat de minister in redelijkheid de subsidie kon intrekken, omdat de aangebrachte isolatie niet voldeed aan de minimale Rd-waarde van 3,5 m²K/W. In hoger beroep betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de minister de subsidie voor de energiebesparende maatregelen in de aanbouw kon afwijzen, en dat de minister niet op het tweede rapport van de EPA-adviseur had mogen afgaan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de minister terecht de subsidie heeft ingetrokken, omdat de isolatiemaatregelen niet voldeden aan de vereiste normen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de minister in redelijkheid de subsidie voor energiebesparende maatregelen in de aanbouw heeft kunnen afwijzen, en dat er geen sprake was van een schending van het gelijkheids- en vertrouwensbeginsel.

Uitspraak

201802409/1/A2.
Datum uitspraak: 20 februari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 20 februari 2018 in zaak nr. 17/1884 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister voor Wonen en Rijksdienst, thans: de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Procesverloop
Bij besluit van 17 januari 2017 heeft de minister een door [appellant] aangevraagde subsidie vastgesteld op een bedrag van € 2.125,00.
Bij besluit van 23 mei 2017 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ten dele gegrond verklaard en de subsidie hoger vastgesteld op een bedrag van € 3.500,00.
Bij besluit van 10 oktober 2017 heeft de minister deze vaststelling ingetrokken, de subsidie vastgesteld op een bedrag van € 1.775,00 en € 1.725,00 aan onverschuldigd betaalde subsidie van [appellant] teruggevorderd.
Bij uitspraak van 20 februari 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het besluit van 23 mei 2017 ingestelde beroep en zijn beroep van rechtswege tegen het besluit van 10 oktober 2017 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 september 2018, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en de minister, vertegenwoordigd door mr. C.J.M. Daniëls en vergezeld door Ö. Yildiz, zijn verschenen.
Overwegingen
Aanleiding
1.    De Subsidieregeling energiebesparing eigen huis (hierna: de Subsidieregeling) heeft tot doel energiebesparing te stimuleren in bestaande koopwoningen en andere, in de Subsidieregeling genoemde, gebouwen. [appellant] heeft op 26 september 2016 een aanvraag om een subsidie van € 8.520,00 op grond van de Subsidieregeling ingediend voor het uitvoeren van energiebesparende maatregelen aan zijn vrijstaande woning aan de [locatie 1] in [woonplaats] (hierna: de woning).
2.    De minister heeft een inspectie aan de woning laten uitvoeren door een zogenoemde EPA-adviseur (Energie Prestatie Advies-adviseur), die op 6 januari 2017 verslag hiervan heeft uitgebracht (hierna: het eerste rapport). Op basis hiervan heeft de minister bij het besluit van 17 januari 2017 de subsidie voor 75 m² dak-, 70 m² vloer- en 55 m² spouwmuurisolatie vastgesteld op een bedrag van € 2.125,00. De minister heeft de aanvraag van [appellant] verder afgewezen. Hij heeft daarbij opgemerkt dat in de thermische schil 5,48 m² HR++ glas vervangen gaat worden, hetgeen minder is dan de minimale oppervlakte van 15 m² als bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder e, van de Subsidieregeling. De aanvraag voor 110 m² gevelisolatie, 50 m² vloerisolatie en 50 m² dakisolatie heeft de minister op grond van artikel 4, eerste lid, van de Subsidieregeling afgewezen omdat deze maatregelen niet in de oorspronkelijke thermische schil van de woning maar in de nieuw gebouwde aanbouw (hierna: de aanbouw) zullen worden uitgevoerd. De aanvraag voor 11 m² isolerende deur is op grond van artikel 5, onder a, van de Subsidieregeling afgewezen, omdat het niet gaat om het vervangen van een deur in de gevel van de bestaande woning.
3.    Bij het besluit op bezwaar van 23 mei 2017 heeft de minister het bezwaar van [appellant] gedeeltelijk, voor zover het betrekking heeft op de spouwmuur- en gevelisolatie, gegrond verklaard en de subsidie voor 75 m² dak-, 70 m² vloer- en 55 m² gevelisolatie vastgesteld op een bedrag van € 3.500,00. Daarbij is vermeld dat het isolatiemateriaal een minimale Rd-waarde (Resistance declared, de door de fabrikant bepaalde warmteweerstand) van 3,5 m²K/W moet hebben. De minister heeft het bezwaar verder ongegrond verklaard.
4.    [appellant] heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. Daarnaast heeft hij zijn aanvraag aangevuld met 62,62 m² aan zolder-/vlieringvloerisolatie en 24,17 m² HR++ glas.
5.    Op 7 augustus 2017 is de woning opnieuw gecontroleerd door een andere EPA-adviseur, die eveneens een verslag hiervan heeft uitgebracht (hierna: het tweede rapport). In het tweede rapport is vermeld dat de nieuwe aanbouw nog niet af is en hier geen sprake is van een "bestaande woning", aangezien tijdens de controle is gebleken dat de spouw van de aanbouw nog open ligt, de voegen van het metselwerk nog moeten worden aangebracht, de goot aan de onderzijde en de aanbouw aan de binnenzijde nog moeten worden afgewerkt. Volgens het tweede rapport is bij de controle verder gebleken dat het toegepaste materiaal voor de dak-, vloer- en gevelisolatie niet aan de vereiste minimale Rd-waarde voldoet. De minister heeft [appellant]  daarom bij brief van 28 augustus 2017, hangende het beroep, bericht dat hij het voornemen heeft om de vastgestelde subsidie in te trekken. Bij brief van 6 september 2017 heeft [appellant] zijn zienswijze hierover kenbaar gemaakt. Bij het besluit van 10 oktober 2017 is de eerder vastgestelde subsidie met toepassing van artikel 4:49, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb ingetrokken. De subsidie voor 63 m² zolder-/ vlieringvloerisolatie, 110 m² spouwmuurisolatie en 26 m² HR++ glas is vastgesteld op een bedrag van € 1.775,00. De minister heeft een bedrag van € 1.725,00 aan onverschuldigd betaalde subsidie teruggevorderd.
6.    Het besluit van 10 oktober 2017 wordt, gelet op artikel 6:19, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), van rechtswege geacht mede onderwerp te zijn van dit geding.
Uitspraak van de rechtbank
7.    De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 23 mei 2017 ongegrond verklaard. Zij heeft het standpunt van de minister gevolgd, onder verwijzing naar de artikelen 1 en 7 van de Subsidieregeling, dat geen subsidie wordt verstrekt voor maatregelen in een bouwkundig onvoltooide aanbouw, waarin nog deuren en ramen geplaatst moeten worden en afwerk- en isolatiemaatregelen moeten worden uitgevoerd. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] op het gelijkheidsbeginsel verworpen.
De rechtbank heeft het beroep van rechtswege tegen het besluit van 10 oktober 2017 ook ongegrond verklaard. Zij heeft geoordeeld dat de minister in redelijkheid de vastgestelde subsidie voor dak- en vloerisolatie heeft kunnen intrekken met toepassing van artikel 4:49, eerste lid, onder c, van de Awb. Bij de tweede controle is immers gebleken dat het dak is geïsoleerd met 100 mm steenwol en 20 mm polystyreen met een totale Rd-waarde van 2,7+0,5=3,2 m²K/W, terwijl een minimale Rd-waarde van 3,5 m²K/W is vereist. Verder is bij de tweede controle gebleken dat de aangebrachte vloerisolatie, PIR isolatie van 48 mm dik, niet voldoet aan de minimale Rd-waarde van 3,5 m² K/W. Ook is in het rapport van die controle vermeld dat 100 mm steenwol en 20 mm polystyreen is aangebracht voor 110 m² gevelisolatie in de bestaande woning. De gevelisolatie voldoet niet aan de bij de vaststelling verplicht gestelde minimale Rd-waarde van 3,5 m²K/W, maar wel aan de vereiste minimale Rd-waarde voor spouwmuurisolatie. Volgens de rechtbank heeft de minister dan ook in redelijkheid de vastgestelde subsidie voor gevelisolatie met toepassing van artikel 4:49, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb kunnen intrekken en daarvoor in de plaats subsidie kunnen vaststellen voor 100 m² spouwmuurisolatie.
Hoger beroep tegen de uitspraak over het besluit van 23 mei 2017
8.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat al in 1997 een bouwvergunning voor de aanbouw is verleend en de casco werkzaamheden  in mei 2016 waren voltooid. De aanbouw bestond volgens [appellant] dus al voordat hij de subsidieaanvraag indiende. Hij voert verder aan dat eerst vanaf 1 januari 2017 het woord "bestaand" in artikel 4 van de Subsidieregeling is opgenomen, nadat hij de aanvraag om subsidie had ingediend. Daarvóór liet de Subsidieregeling volgens hem meer ruimte. [appellant] voert verder aan dat de aanbouw deels uit een inpandige garage bestaat en dat uit de website over de Subsidieregeling volgt dat energiemaatregelen aan een garage in aanmerking komen voor subsidie.
[appellant] betoogt verder dat de subsidie die de minister op grond van de Subsidieregeling aan hem heeft verstrekt voor een woning aan de [locatie 2] in [plaats] terecht was en, anders dan de rechtbank heeft overwogen, geen incidentele fout betrof. [appellant] stelt dat de subsidieaanvragen voor beide woningen op dezelfde datum zijn ingediend en op dezelfde dag een inspectie heeft plaatsgevonden in beide woningen, waarbij de inspecteur hem heeft gevraagd de isolatiewaarden van de garagedeuren van de aanbouw van de woning in [woonplaats] nog per mail door te geven. Volgens [appellant] ligt het niet in de rede hierom te vragen als die isolatie helemaal niet voor subsidie in aanmerking komt. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, zijn dus verwachtingen bij hem gewekt dat subsidie zou worden verstrekt voor die aanbouw, aldus [appellant].
Afwijzing voor maatregelen in de aanbouw redelijk?
8.1.    De Subsidieregeling is per 1 januari 2017 gewijzigd, nadat [appellant] zijn aanvraag heeft ingediend, onder meer door toevoeging van het woord "bestaand" in artikel 4, eerste lid, van de Subsidieregeling. Volgens de geschiedenis van totstandkoming van deze bepaling (Strcrt. 2016, 68352, blz. 4) is dit ter verduidelijking gebeurd, omdat het voor sommige aanvragers niet helder bleek te zijn dat er alleen subsidie wordt verstrekt voor maatregelen aan bestaande delen van een woning. Er wordt geen subsidie verstrekt voor zover maatregelen worden verricht aan een nieuwe aanbouw en een nieuwe dakkapel. De achtergrond hiervan is volgens voormelde nota van toelichting dat aanbouwen en het realiseren van nieuwe dakkapellen moeten voldoen aan de geldende energetische eisen. De uitbreiding van een woning leidt bovendien vaak niet tot energiebesparing, maar eerder tot een grotere te verwarmen oppervlakte, aldus de nota van toelichting.
Alhoewel deze wijziging ten tijde van de indiening van de subsidieaanvraag van [appellant] nog niet gold, volgde toen al wel uit de Subsidieregeling dat alleen aanspraak wordt gemaakt op subsidie voor een bestaande gebouwde onroerende zaak. In artikel 2 van de Subsidieregeling is neergelegd dat de regeling tot doel heeft energiebesparing te stimuleren in bestaande koopwoningen in de particuliere sector. Uit artikel 7, gelezen in samenhang met artikel 1 van de Subsidieregeling, volgt dat aan een eigenaar-bewoner subsidie wordt verstrekt ten behoeve van het laten uitvoeren van twee of meer energiebesparende maatregelen aan zijn woning, waarbij onder woning wordt verstaan, een bestaande gebouwde onroerende zaak die een zelfstandige wooneenheid vormt.
8.2.    Met de stelling dat de aanbouw casco gereed was en het buitenblad volledig gereed was ten tijde van de indiening van de subsidieaanvraag, heeft [appellant] de overweging van de rechtbank dat nog deuren en ramen in de aanbouw geplaatst moesten worden en de aanbouw nog moest worden afgewerkt niet gemotiveerd weerlegd. Omdat de aanbouw nog niet volledig gebouwd was, zoals ook volgt uit het tweede rapport, kon deze ten tijde van de indiening van de subsidieaanvraag van [appellant] dan ook niet als een ‘bestaande gebouwde onroerende zaak’ in de zin van artikel 1, eerste lid, van de Subsidieregeling worden aangemerkt.
8.3.    De voorlichting over de Subsidieregeling waarnaar [appellant] heeft verwezen, doet niet aan de geldende regelgeving voor verstrekking van de subsidie af. Bovendien is er bij die voorlichting op gewezen, met de zinsnede "mits u voldoet aan de bestaande regelingseisen", dat aan de eisen van de Subsidieregeling moet zijn voldaan.
8.4.    Gelet op het voorgaande, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de minister in redelijkheid de subsidie voor energiebesparende maatregelen in de aanbouw heeft kunnen afwijzen.
Het betoog faalt.
Is gehandeld in strijd met het gelijkheids- en vertrouwensbeginsel?
8.5.    De minister heeft zijn stelling, dat hij bij de beoordeling van de subsidieaanvraag voor de woning in [plaats] in de veronderstelling was dat de maatregelen in die woning en niet in een nog te bouwen aanbouw zouden worden uitgevoerd en dat de subsidie daardoor per abuis is verstrekt, aannemelijk gemaakt. Er was ten tijde van de controle van die woning geen sprake van een aanbouw. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de minister de gemaakte fout niet hoeft te herhalen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel treft dus geen doel.
8.6.    Voor zover [appellant] een beroep doet op het vertrouwensbeginsel, slaagt dit evenmin. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 31 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1423), is voor een geslaagd beroep op dit beginsel nodig dat er aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. Uit het enkele verzoek aan [appellant] om nadere informatie te verstrekken over de isolatie van de garagedeuren, volgt niet dat aan [appellant] concreet en ondubbelzinnig is toegezegd dat subsidie zal worden verstrekt voor de aanbouw. Hij heeft ook anderszins niet aannemelijk gemaakt dat een dergelijke toezegging is gedaan.
Het betoog faalt.
Beroep tegen de uitspraak over het besluit van 10 oktober 2017
9.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het tweede rapport niet aan het besluit van 10 oktober 2017 ten grondslag mocht worden gelegd, omdat het rapport onzorgvuldig tot stand is gekomen en de conclusie hiervan tegenstrijdig is aan die van het eerdere rapport van 6 januari 2017. Volgens [appellant] heeft de eerste EPA-adviseur het isolatiemateriaal zelf gezien en gefotografeerd en vastgesteld dat de isolatiemaatregelen voldoen aan de minimaal vereiste Rd-waarde. De tweede EPA-adviseur is volgens [appellant] niet op zijn eigen bevindingen afgegaan, maar uitsluitend op de stellingen van de partner van [appellant], die wellicht niet goed begrepen zijn. [appellant] vermoedt dat de tweede adviseur ook onjuist heeft gemeten en dat het geschil over het besluit van 10 oktober 2017 voorkomen had kunnen worden als zijn partner in de gelegenheid was gesteld te reageren op de notities van de tweede EPA-adviseur.
[appellant] bestrijdt verder de conclusie van het tweede rapport dat het gebruikte isolatiemateriaal niet voldoet aan de bij het besluit van 23 mei 2017 verplicht gestelde minimale Rd-waarde van 3,5 m²K/W. [appellant] stelt dat hij voor de dakisolatie van de bestaande woning glaswol van 16 cm en polystyreen EPS van 5 cm met een Rd-waarde van in totaal 5,32 m²K/W heeft gebruikt. Voor de isolatie van de gevels heeft [appellant] naar hij stelt glaswol van 16 cm en polystyreen EPS van 2 cm met een Rd-waarde van in totaal 4,5 m²K/W gebruikt. De vloer is volgens [appellant] geïsoleerd met glaswol van 16 cm met een Rd-waarde van 4 m²K/W. De keukenvloer is geïsoleerd met dezelfde glaswol en met PIR plaat van 5 cm met een Rd-waarde van 2,5 m²K/W, zodat de Rd-waarde van de keukenvloer 6,5 m²K/W bedraagt.
Relevante regelgeving voor de intrekking
9.1.    Gelet op artikel 18, eerste lid, van de Subsidieregeling, gelezen in samenhang met artikel 16, tweede lid, onder a, van het Kaderbesluit BZK-subsidies, betreft het besluit van 17 januari 2017 een vaststellingsbesluit. Bij het besluit op bezwaar van 23 mei 2017 is dit gewijzigd en is de subsidie voor het isoleren van 75 m² dak, 70 m² vloer en 55 m² gevel met isolatiemateriaal met een minimale Rd-waarde van 3,5 m²K/W vastgesteld op een bedrag van € 3.500,00. Die minimale waarde is bepaald in artikel 4 van de Subsidieregeling. Omdat het toegepaste isolatiemateriaal volgens het tweede rapport niet voldoet aan die minimale waarde, heeft de minister het besluit van 23 mei 2017 bij het besluit van 10 oktober 2017 ingetrokken op grond van artikel 4:49, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb. Daarin is neergelegd dat het bestuursorgaan de subsidievaststelling kan intrekken of ten nadele van de ontvanger kan wijzigen indien de subsidie-ontvanger na de vaststelling niet heeft voldaan aan de verplichtingen die aan de subsidie zijn verbonden.
9.2.    Dit laatste is in geschil. Volgens [appellant] heeft hij de isolatie uitgevoerd met isolatiemateriaal dat aan de minimale Rd-waarde van 3,5 m²K/W voldoet en mocht de minister niet op het tweede rapport afgaan.
Tweede rapport
9.3.    Volgens vaste rechtspraak (onder meer de uitspraak van 26 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:56) mag een bestuursorgaan, indien in een advies van een door dat bestuursorgaan benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze verslag is gedaan van het door de deskundige verrichte onderzoek en daarin op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, bij het nemen van een besluit van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht.
9.4.    In het eerste rapport is vermeld dat de wijze van isoleren en de plaats van toepassing door mevrouw [appellant] is aangegeven tijdens de opname en dat ook de maten van vloer, dak en ramen van de aanbouw hierbij zijn doorgesproken. Uit het eerste rapport blijkt niet dat is beoordeeld of het materiaal aan de voorgeschreven minimale isolatiewaarde voldoet. De EPA-adviseur die de eerste inspectie heeft uitgevoerd heeft per mail van 22 januari 2018 desgevraagd bevestigd dat hij dit niet heeft beoordeeld. Het betoog dat bij die eerste inspectie is vastgesteld dat de genomen maatregelen voldoen aan de minimale Rd-waarde en dat dit tegenstrijdig is aan de conclusie van het tweede rapport, wordt dus niet gevolgd.
9.5.    In het tweede rapport heeft de EPA-adviseur gemotiveerd uiteengezet dat en waarom de uitgevoerde isolatiemaatregelen niet voldoen aan de bij de vaststelling voorgeschreven minimaal vereiste Rd-waarden. Anders dan [appellant] stelt, is deze adviseur niet uitsluitend afgegaan op de antwoorden van mevrouw [appellant] op zijn vragen. Uit het tweede rapport volgt dat de EPA-adviseur ook metingen heeft verricht om de door [appellant] gestelde afmetingen te controleren, de nog zichtbare materialen heeft bestudeerd en gefotografeerd en facturen van het toegepaste materiaal heeft bekeken. De minister heeft terecht naar voren gebracht dat dit rapport ook op de eigen waarnemingen van de EPA-adviseur berust.
In het tweede rapport is vermeld dat voor de gevel- en dakisolatie 100 mm steenwol en 20 mm polystyreen is gebruikt en dat de Rd-waarde van de toegepaste isolatie 3,2 m²K/W is. Daarbij is een foto van de toegepaste gevelisolatie en zijn twee foto’s van het dak van de woning opgenomen. [appellant] heeft gesteld dat hij voor de gevelisolatie glaswol van 16 cm en polystyreen EPS van 2 cm met een Rd-waarde van in totaal 4,5 m²K/W heeft gebruikt en voor het dak glaswol van 16 cm en polystyreen EPS van 5 cm heeft gebruikt. Het verschil met de bevindingen van de EPA-adviseur heeft hij verklaard met de stelling dat het isolatiemateriaal is samengeperst. Met die stellingen heeft [appellant] naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat de bevindingen van de EPA-adviseur onjuist zijn. In aanmerking genomen dat de Subsidieregeling uitgaat van de Rd-waarde, dus van de warmteweerstand die de fabrikant bij het isolatiemateriaal heeft opgegeven, lag het op de weg van [appellant] om zijn stelling over de gebruikte isolatiematerialen met objectieve gegevens, zoals met een factuur en informatie van de fabrikant van het isolatiemateriaal, aannemelijk te maken. Dat [appellant] een bouwbedrijf heeft, zoals hij ter zitting naar voren heeft gebracht, doet er niet aan af dat hij zijn stellingen met objectieve gegevens had moeten staven. Dit heeft hij niet gedaan, noch in zijn, hangende beroep ingediende, zienswijze van 6 september 2017 noch in hoger beroep. De door hem overgelegde foto’s zonder nadere objectieve, verifieerbare gegevens, volstaan hiertoe niet.
In het tweede rapport is over de vloerisolatie vermeld dat de kruipruimte van de woning niet meer toegankelijk is. De EPA-adviseur heeft op de zitting naar voren gebracht dat nadere gegevens worden gevraagd als een bouwdeel niet zichtbaar is, zoals foto’s en facturen, en dat als een factuur kan worden overgelegd die logisch is, gelet op de metingen en de datum, de factuur als bewijsmiddel wordt geaccepteerd. In het tweede rapport is vermeld dat volgens de opgave van mevrouw [appellant] bij de inspectie de voor de vloer toegepaste PIR isolatie 48 mm dik is. Daarbij heeft mevrouw [appellant] de EPA-adviseur gewezen op een restant en een factuur van dit isolatiemateriaal. Het tweede rapport bevat foto’s hiervan. PIR isolatie van 50 mm met 2-zijdig aluminium heeft volgens het tweede rapport een Rd-waarde van 2,2 m²K/W, terwijl op grond van de Subsidieregeling isolatiemateriaal met een minimale Rd-waarde van 3,5 m²K/W is vereist. In beroep en hoger beroep heeft [appellant] gesteld dat de vloer is geïsoleerd met glaswol van 16 cm met een Rd-waarde van 4 m²K/W. De keukenvloer is volgens de stelling van [appellant] in hoger beroep met glaswol van 16 cm en PIR van 5 cm geïsoleerd, zodat de isolatiewaarde 6,5 m²K/W is, en volgens zijn stelling in beroep met glaswol van 16 cm en met PIR van 4,8 cm. Nog daargelaten dat deze stellingen niet consistent zijn, zijn geen van de stellingen gestaafd met objectieve gegevens. Hieraan kan dan ook niet het door hem gewenste gewicht worden toegekend.
9.6.    Gelet op het voorgaande geeft het betoog van [appellant] geen aanleiding tot twijfel aan het tweede rapport en bestaat geen grond voor het oordeel dat dit onzorgvuldig tot stand is gekomen. De minister mocht op het tweede rapport afgaan. Gelet op de bevindingen van het rapport, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de minister in redelijkheid de vastgestelde subsidie bij het besluit van 10 oktober 2017 met toepassing van artikel 4:49, eerste lid, onder c, van de Awb heeft kunnen intrekken.
Het betoog faalt.
Conclusie
10.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
11.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. de Vlieger-Mandour, griffier.
w.g. Lubberdink    w.g. De Vlieger-Mandour
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2019
615.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:49
1. Het bestuursorgaan kan de subsidievaststelling intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen:
a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan het bij de subsidievaststelling redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de subsidie lager dan overeenkomstig de subsidieverlening zou zijn vastgesteld;
b. indien de subsidievaststelling onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten, of
c. indien de subsidie-ontvanger na de subsidievaststelling niet heeft voldaan aan aan de subsidie verbonden verplichtingen.
2. De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is vastgesteld, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.
Artikel 4:57
1. Het bestuursorgaan kan onverschuldigd betaalde subsidiebedragen terugvorderen.
Kaderwet overige BZK-subsidies
Artikel 2
1. Onze Minister kan subsidies verstrekken voor activiteiten die passen in het beleid inzake:
[…]
e. het bouwen, het wonen en de woonomgeving.
Artikel 4
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij regeling van Onze Minister kunnen regels dan wel nadere regels worden gesteld met betrekking tot:
a. de aanvraag van de subsidie, de daarbij over te leggen gegevens en bescheiden, en de besluitvorming daarover;
b. het bedrag van de subsidie dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald;
c. de voorwaarden waaronder de subsidie wordt verleend;
d. de verplichtingen van de subsidie-ontvanger;
e. de vaststelling van de subsidie;
[…]
Kaderbesluit BZK-subsidies
Artikel 16
1. Een subsidie lager dan € 25.000 wordt verstrekt in de vorm van een vast bedrag dat in de ministeriële regeling wordt vastgelegd of dat wordt bepaald op basis van gegevens die worden ingediend bij de aanvraag.
2. Indien een subsidie lager dan € 25.000 wordt verstrekt, wordt:
a. direct een beschikking tot subsidievaststelling gegeven, of
b. een beschikking tot subsidieverlening gegeven, met vermelding van de datum waarop de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht en van de datum waarop de subsidie uiterlijk ambtshalve wordt vastgesteld.
[…]
Subsidieregeling energiebesparing eigen huis
Artikel 1
1. In deze regeling wordt verstaan onder:
[…]
- Kaderbesluit: Kaderbesluit BZK-subsidies;
- koopwoning: woning van een eigenaar-bewoner;
- woning: bestaande gebouwde onroerende zaak, die een zelfstandige woongelegenheid vormt, niet zijnde een woonwagen of een woonboot, dan wel een bestaand appartement, dat een zelfstandige woongelegenheid vormt;
[…]
2. Onder eigenaar-bewoner wordt in deze regeling verstaan een natuurlijke persoon die:
a. een woning in eigendom heeft waarin hij zijn hoofdverblijf heeft of direct na realisatie van de activiteiten waarvoor subsidie op grond van deze regeling is aangevraagd, zal hebben;
[…]
Artikel 2.
Deze regeling heeft tot doel energiebesparing te stimuleren in bestaande koopwoningen in de particuliere sector alsmede in bestaande gebouwen van verenigingen van eigenaars, woonverenigingen en wooncoöperaties, waarvan een of meer leden eigenaar-bewoner zijn.
Artikel 4
1. Energiebesparende maatregelen zijn: spouwmuurisolatie, gevelisolatie, dakisolatie, vloer- of bodemisolatie en hoogrendementsglas, waarbij wordt verstaan onder:
-  spouwmuurisolatie: het isoleren van spouwmuren in de thermische schil met isolatiemateriaal met een minimale Rd-waarde van 1,1 [m²K/W];
-  gevelisolatie: het isoleren van de binnen- of buitengevel met isolatiemateriaal met een minimale Rd-waarde van 3,5 [m²K/W];
-  dakisolatie: het isoleren van het dak in de thermische schil met isolatiemateriaal met een minimale Rd-waarde van 3,5 [m²K/W];
-  vloer- of bodemisolatie: het isoleren van de vloer of de bodem in de thermische schil met isolatiemateriaal met een minimale Rd-waarde van 3,5 [m²K/W];
-  hoogrendementsglas: het vervangen van glas in de thermische schil door HR++ glas of triple-glas;
-  HR++ glas: glas met een maximale U-waarde van 1,2 [W/m²K];
-  triple-glas: glas met een maximale U-waarde van 0,8 [W/m²K].
2. Bij toepassing van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, zijn de minimale oppervlakten waarover energiebesparende maatregelen in vrijstaande woningen worden uitgevoerd voor:
a. spouwmuurisolatie: 50 m²;
b. gevelisolatie: 55 m²;
c. dakisolatie: 57 m²;
d. vloer- of bodemisolatie: 44 m²;
e. hoogrendementsglas: 15 m².
Artikel 5.
Aanvullende energiebesparende maatregelen zijn:
a. het vervangen van een deur in de gevel door een isolerende deur met een maximale U-waarde van 2,0 [W/m²K]; (…)
Artikel 7.
1. De minister kan aan een eigenaar-bewoner ten behoeve van zijn woning subsidie verstrekken voor:
a. het na de datum van indiening van de subsidieaanvraag laten uitvoeren door een bedrijf dat is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, van twee of meer energiebesparende maatregelen over de gehele daarvoor in aanmerking komende oppervlakten van de woning of over ten minste de oppervlakten, genoemd in artikel 4, tweede, derde, vierde of vijfde lid;
[…]
Artikel 18
1. Bij de verstrekking van een subsidie op grond van deze regeling van minder dan € 25.000,00 wordt toepassing gegeven aan artikel 16, tweede lid, onderdeel a, van het Kaderbesluit.