ECLI:NL:RVS:2019:474

Raad van State

Datum uitspraak
20 februari 2019
Publicatiedatum
20 februari 2019
Zaaknummer
201808826/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor opslagruimte te Breda

Op 20 februari 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek van de Natuur- en milieuvereniging Markkant om een voorlopige voorziening te treffen in het kader van hoger beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Breda. Dit besluit, genomen op 21 september 2017, verleende een omgevingsvergunning voor de realisatie van een opslagruimte op een perceel in Breda. Markkant, die bezwaar had gemaakt tegen dit besluit, werd in eerdere procedures door de rechtbank Zeeland-West-Brabant in het gelijk gesteld, maar het college en andere betrokkenen gingen in hoger beroep.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek van Markkant om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was, aangezien de opslagruimte al was gerealiseerd en er geen illegale situatie was ontstaan. Markkant had weliswaar bezwaar tegen de omgevingsvergunning, maar dit leverde volgens de voorzieningenrechter geen spoedeisend belang op dat een voorlopige voorziening rechtvaardigde. De rechter benadrukte dat het oordeel voorlopig van aard is en niet bindend in de bodemprocedure.

De uitspraak van de voorzieningenrechter is gedaan in aanwezigheid van de betrokken partijen, waaronder vertegenwoordigers van Markkant en het college. De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

201808826/2/A1.
Datum uitspraak: 20 februari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van Natuur- en milieuvereniging Markkant (hierna: Markkant), gevestigd te Breda, om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van:
1.    het college van burgemeester en wethouders van Breda,
2.    [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B], beiden wonend te Breda,
3.    [verzoeker sub 3], gevestigd te Breda,
4.    Markkant
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 13 september 2018 in zaak nr. 18/1766 in het geding tussen:
[verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B],
Markkant
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 21 september 2017 heeft het college aan [verzoeker sub 3] een omgevingsvergunning verleend het realiseren van een opslagruimte op het perceel [locatie] te Breda.
Bij besluit van 8 februari 2018 heeft het college het door Markkant en [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 13 september 2018 heeft de rechtbank het daartegen door [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] ingestelde beroep ongegrond en het door Markkant ingestelde beroep gegrond verklaard. Zij heeft het besluit van 8 februari 2018 vernietigd voor zover daarbij het bezwaar van Markkant niet-ontvankelijk is verklaard en heeft het college opgedragen om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
Tegen deze uitspraak hebben het college, [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] en [verzoeker sub 3] hoger beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 31 oktober 2018 heeft de rechtbank de uitspraak van 13 september 2018 hersteld in die zin dat de zinsnede "dat deze termijn pas begint nadat de termijn voor het instellen van het hoger beroep ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep is ingesteld, nadat op dat hoger beroep is beslist" wordt toegevoegd aan het dictum.
Markkant heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Tevens heeft Markkant de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het college, [verzoeker sub 3] en [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] hebben gereageerd op het verzoek van Markkant.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 februari 2019, waar Markkant, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door mr. S.M. Schipper, advocaat te Breda, en mr.drs. R.M.J.F. Meeuwis, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [verzoeker sub 3], vertegenwoordigd door mr. M.P. Wolf, advocaat te Breda, [gemachtigden], gehoord en zijn [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B], bijgestaan door [gemachtigde], verschenen.
Overwegingen
1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.    De aan [verzoeker sub 3] verleende omgevingsvergunning voorziet in de bouw van een opslagruimte. Deze opslagruimte is reeds gerealiseerd. Markkant stelt dat het bedrijf van [verzoeker sub 3] en de opslagruimte ten onrechte niet landschappelijk zijn ingepast. Het college heeft het bezwaar van Markkant niet-ontvankelijk verklaard, omdat het van mening is dat Markkant niet als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft in de uitspraak van 13 september 2018 onder meer overwogen dat Markkant wel als belanghebbende kan worden aangemerkt. Zij heeft in het dictum van de uitspraak opgenomen dat het college om die reden binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit dient te nemen op het bezwaar met inachtneming van de uitspraak. Omdat bleek dat in het dictum van de uitspraak van 13 september 2018 is verzuimd de laatste zin van overweging 8 van die uitspraak op te nemen, heeft de rechtbank bij uitspraak van 31 oktober 2018 de uitspraak van 13 september 2018 hersteld en de zinsnede "dat deze termijn pas begint nadat de termijn voor het instellen van hoger beroep ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep is ingesteld, nadat op dat hoger beroep is beslist" toegevoegd aan het dictum.
Tegen de uitspraak van 13 september 2018, zoals hersteld bij uitspraak van 31 oktober 2018, hebben onder meer het college en [verzoeker sub 3] hoger beroep ingesteld. Omdat de termijn waarbinnen het college opnieuw op het bezwaar van Markkant diende te beslissen als gevolg daarvan werd verlengd tot nadat op het hoger beroep is beslist, heeft Markkant vervolgens incidenteel hoger beroep ingesteld.
3.    Het standpunt van [verzoeker sub 3] dat het incidenteel hoger beroep van Markkant niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat zij ten onrechte geen principaal hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van 13 september 2018, zoals hersteld bij uitspraak van 31 oktober 2018, wordt door de voorzieningenrechter niet gevolgd. Ter zitting van de voorzieningenrechter heeft Markkant verklaard dat zij de in die uitspraken door de rechtbank gegeven termijn waarbinnen een herstelbesluit moest worden genomen aanvaardbaar vond. Toen bleek dat tegen de uitspraak van rechtbank hoger beroep werd ingesteld en de beslistermijn als gevolg daarvan werd verlengd en haar positie verslechterde, heeft Markkant besloten incidenteel hoger beroep in te stellen. Naar voorlopig oordeel heeft Markkant onder deze omstandigheden kunnen afzien van de mogelijkheid om principaal hoger beroep in te stellen en kon zij besluiten om incidenteel hoger beroep in te stellen.
4.    De vraag of de rechtbank terecht heeft overwogen dat Markkant als belanghebbende bij de aan [verzoeker sub 3] verleende omgevingsvergunning kan worden aangemerkt, leent zich in dit geval niet voor beantwoording in deze procedure en zal in de bodemprocedure worden behandeld.
5.    Een voorlopige voorziening kan worden getroffen als een spoedeisend belang daartoe aanleiding geeft. Van een dergelijk spoedeisend belang is niet gebleken. Niet in geschil is dat de vergunde opslagruimte reeds is gerealiseerd. Gelet hierop is thans van een illegale situatie geen sprake. Dat Markkant bezwaar heeft tegen de bij besluit van 21 september 2017 verleende omgevingsvergunning en op korte termijn duidelijkheid wenst in de vorm van een heroverweging op grondslag van haar bezwaar, levert geen spoedeisend belang op en rechtvaardigt niet dat een voorziening wordt getroffen als door haar verzocht.
6.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Duifhuizen, griffier.
w.g. Hagen    w.g. Duifhuizen
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2019
724.