ECLI:NL:RVS:2019:4489
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Sevenster
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf
Op 31 december 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf voor een vreemdeling, die op 6 september 2017 door de staatssecretaris was afgewezen. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar de staatssecretaris verklaarde dit bezwaar ongegrond op 4 september 2018. De rechtbank Den Haag oordeelde op 11 januari 2019 dat het beroep van de vreemdeling gegrond was, vernietigde de afwijzing van de staatssecretaris en droeg hem op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.
De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. In het hoger beroep heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.L. van Leer, een schriftelijke uiteenzetting gegeven. De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.
De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in verband met de behandeling van het hoger beroep opkwamen tot een bedrag van € 512,00, en er werd een griffierecht van € 519,00 opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.