ECLI:NL:RVS:2019:4486
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van de Raad van State in hoger beroep tegen vreemdelingenbewaring
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring is gesteld op 23 augustus 2019. De vreemdeling heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 december 2019, waarin het beroep tegen het voortduren van de bewaring ongegrond werd verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W.P.R. Peeters, heeft hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.
De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 31 december 2019 geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat er geen hoger beroep mogelijk is tegen de maatregel van bewaring, zoals geregeld in artikel 84 van de Vreemdelingenwet 2000. De Raad van State heeft overwogen dat het verbod op hoger beroep alleen kan worden doorbroken als er sprake is van een onterecht proces, wat in dit geval niet aan de orde is. Daarom verklaart de Raad van State zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.
De beslissing van de Raad van State houdt in dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 31 december 2019, waarbij mr. N. Verheij als lid van de enkelvoudige kamer de uitspraak heeft vastgesteld, in tegenwoordigheid van mr. J.A. Verweij, de griffier.