ECLI:NL:RVS:2019:4468

Raad van State

Datum uitspraak
24 december 2019
Publicatiedatum
24 december 2019
Zaaknummer
201908791/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Raad van State in hoger beroep tegen vreemdelingenbewaring

Op 24 december 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring was gesteld. De vreemdeling was op 2 november 2019 in bewaring genomen, en had tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 december 2019, die zijn beroep ongegrond verklaarde, hoger beroep ingesteld. De rechtbank had ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank zich had uitgesproken over het voortduren van de maatregel van bewaring, waartegen geen hoger beroep mogelijk is volgens de Vreemdelingenwet 2000. De Raad van State concludeerde dat de aangevoerde gronden van de vreemdeling geen reden vormden om het hoger beroep toch in behandeling te nemen. Het verbod op hoger beroep kan alleen worden doorbroken in gevallen waar geen eerlijk proces heeft plaatsgevonden, wat hier niet het geval was. De Raad van State verklaarde zich daarom onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen en oordeelde dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

201908791/1/V3.
Datum uitspraak: 24 december 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 december 2019 in zaak nr. NL19.28117 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 2 november 2019 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.
Bij uitspraak van 3 december 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.C. de Jong, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.    De uitspraak van de rechtbank gaat over het voortduren van de maatregel van bewaring (artikel 96 van de Vw 2000). Hiertegen kan geen hoger beroep worden ingesteld (artikel 84, aanhef en onder a, van de Vw 2000).
2.    Wat de vreemdeling in hoger beroep aanvoert, is geen reden om het hoger beroep toch in behandeling te nemen. Het verbod op hoger beroep kan alleen worden doorbroken als er geen eerlijk proces is geweest. Dit doet zich hier niet voor.
3.    De Afdeling is onbevoegd van het hoger beroep kennis te nemen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M.P. van Gemert, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Van Gemert
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2019
765.