ECLI:NL:RVS:2019:4466
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep vreemdelingenbewaring en proceskostenvergoeding
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring is gesteld op 28 september 2019. De vreemdeling heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, die op 14 oktober 2019 het beroep ongegrond verklaarde en het verzoek om schadevergoeding afwees. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Habib-Portier, heeft hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De Afdeling heeft in haar overwegingen de rechtsvragen die door de vreemdeling zijn opgeworpen, beoordeeld. De eerste rechtsvraag betreft de digitale ondertekening van de uitspraak van de rechtbank, welke eerder is beantwoord in een andere uitspraak van de Afdeling. De Afdeling concludeert dat dit deel van de grief faalt. Daarnaast is er een rechtsvraag over de openbaarmaking van de uitspraak van de rechtbank, die ook eerder is behandeld. De Afdeling oordeelt dat de klacht terecht is, maar leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank.
Uiteindelijk komt de Afdeling tot de conclusie dat de argumenten van de vreemdeling niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in totaal € 512,00 bedragen, toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.