ECLI:NL:RVS:2019:4465

Raad van State

Datum uitspraak
24 december 2019
Publicatiedatum
24 december 2019
Zaaknummer
201907697/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdelingenbewaring en proceskostenvergoeding

Op 24 december 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de vreemdelingenbewaring van een vreemdeling. De vreemdeling was op 27 september 2019 in vreemdelingenbewaring gesteld. De rechtbank Den Haag had op 14 oktober 2019 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Habib-Portier, heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.

In de uitspraak van de Raad van State werd ingegaan op de rechtsvragen die door de vreemdeling waren opgeworpen, waaronder de digitale ondertekening van de uitspraak van de rechtbank en de openbaarmaking van deze uitspraak. De Raad van State heeft eerder in andere uitspraken, ECLI:NL:RVS:2019:4375 en ECLI:NL:RVS:2019:3410, deze vragen behandeld en geconcludeerd dat de klachten van de vreemdeling niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank leiden.

De Raad van State oordeelde dat de verdere argumenten van de vreemdeling niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank leiden, omdat deze geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming in het algemeen beantwoord moeten worden. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, tot een bedrag van € 512,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

201907697/1/V3.
Datum uitspraak: 24 december 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 14 oktober 2019 in zaak nr. NL19.22972 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 27 september 2019 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.
Bij uitspraak van 14 oktober 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Habib-Portier, advocaat te Leeuwarden, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.    De in grief 1 opgeworpen rechtsvraag over de digitale ondertekening van de uitspraak van de rechtbank heeft de Afdeling bij uitspraak van 20 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4375, beantwoord. Die overwegingen zijn hier ook van toepassing. Hieruit vloeit voort dat dit deel van de grief faalt.
1.1.    De verder in grief 1 opgeworpen rechtsvraag over de openbaarmaking van de uitspraak van de rechtbank, heeft de Afdeling bij uitspraak van 9 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3410, beantwoord. Uit de overwegingen van die uitspraak, die hier ook van toepassing zijn, vloeit voort dat de klacht terecht is voorgedragen, maar niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank leidt.
2.    Wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M.P. van Gemert, griffier.
w.g. Bijloos    w.g. Van Gemert
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2019
47-873.