ECLI:NL:RVS:2019:4465
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep vreemdelingenbewaring en proceskostenvergoeding
Op 24 december 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de vreemdelingenbewaring van een vreemdeling. De vreemdeling was op 27 september 2019 in vreemdelingenbewaring gesteld. De rechtbank Den Haag had op 14 oktober 2019 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Habib-Portier, heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
In de uitspraak van de Raad van State werd ingegaan op de rechtsvragen die door de vreemdeling waren opgeworpen, waaronder de digitale ondertekening van de uitspraak van de rechtbank en de openbaarmaking van deze uitspraak. De Raad van State heeft eerder in andere uitspraken, ECLI:NL:RVS:2019:4375 en ECLI:NL:RVS:2019:3410, deze vragen behandeld en geconcludeerd dat de klachten van de vreemdeling niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank leiden.
De Raad van State oordeelde dat de verdere argumenten van de vreemdeling niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank leiden, omdat deze geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming in het algemeen beantwoord moeten worden. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, tot een bedrag van € 512,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.