ECLI:NL:RVS:2019:4461
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep vreemdelingenbewaring en proceskostenvergoeding
Op 24 december 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring was gesteld. De vreemdeling was op 5 september 2019 in vreemdelingenbewaring geplaatst. Tegen deze beslissing had de vreemdeling op 8 oktober 2019 beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.M. Seth Paul, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft in haar uitspraak de rechtsvragen die in de grief zijn opgeworpen, behandeld. De eerste rechtsvraag betreft de digitale ondertekening van de uitspraak van de rechtbank, welke eerder is beantwoord in een uitspraak van 20 december 2019. De Afdeling concludeert dat dit deel van de grief faalt. De tweede rechtsvraag betreft de openbaarmaking van de uitspraak van de rechtbank, die ook eerder is behandeld in een uitspraak van 9 oktober 2019. De Afdeling oordeelt dat de klacht terecht is, maar leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank.
Uiteindelijk oordeelt de Afdeling dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in totaal € 512,00 bedragen, toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 24 december 2019.