ECLI:NL:RVS:2019:4459
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet-betaling griffierecht door vreemdelingen
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van vreemdelingen tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 25 juli 2019 hun beroep ongegrond verklaarde. De vreemdelingen hadden een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 21 maart 2017 was afgewezen. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 24 september 2018, hebben de vreemdelingen hoger beroep ingesteld.
De vreemdelingen, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. A.M. Veld, voerden in hoger beroep aan dat zij in betalingsonmacht verkeren. De griffier had hen echter meegedeeld dat hun beroep op betalingsonmacht werd afgewezen, omdat de Afdeling van oordeel was dat de heffing van het griffierecht hen niet uiterst moeilijk of onmogelijk maakte om gebruik te maken van de rechtsgang.
De griffier heeft de vreemdelingen herhaaldelijk gewezen op de verplichting om het griffierecht te betalen, met een deadline van 5 september 2019. Aangezien de vreemdelingen dit griffierecht niet hebben voldaan, heeft de griffier hen laten weten dat het hoger beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard. De vreemdelingen hebben geen redenen aangevoerd om het hoger beroep toch in behandeling te nemen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft uiteindelijk besloten het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, en de staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan op 24 december 2019 door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, griffier.