ECLI:NL:RVS:2019:4459

Raad van State

Datum uitspraak
24 december 2019
Publicatiedatum
24 december 2019
Zaaknummer
201906200/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet-betaling griffierecht door vreemdelingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van vreemdelingen tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 25 juli 2019 hun beroep ongegrond verklaarde. De vreemdelingen hadden een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 21 maart 2017 was afgewezen. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 24 september 2018, hebben de vreemdelingen hoger beroep ingesteld.

De vreemdelingen, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. A.M. Veld, voerden in hoger beroep aan dat zij in betalingsonmacht verkeren. De griffier had hen echter meegedeeld dat hun beroep op betalingsonmacht werd afgewezen, omdat de Afdeling van oordeel was dat de heffing van het griffierecht hen niet uiterst moeilijk of onmogelijk maakte om gebruik te maken van de rechtsgang.

De griffier heeft de vreemdelingen herhaaldelijk gewezen op de verplichting om het griffierecht te betalen, met een deadline van 5 september 2019. Aangezien de vreemdelingen dit griffierecht niet hebben voldaan, heeft de griffier hen laten weten dat het hoger beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard. De vreemdelingen hebben geen redenen aangevoerd om het hoger beroep toch in behandeling te nemen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft uiteindelijk besloten het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, en de staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan op 24 december 2019 door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, griffier.

Uitspraak

201906200/1/V1.
Datum uitspraak: 24 december 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdelingen],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 25 juli 2019 in zaak nr. 18/7726 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 21 maart 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdelingen een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 24 september 2018 heeft de staatssecretaris het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 juli 2019 heeft de rechtbank het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. A.M. Veld, advocaat te Hoogeveen, hoger beroep ingesteld.
De vreemdelingen zijn in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten.
Overwegingen
1.    De vreemdelingen hebben in hoger beroep aangevoerd dat zij in betalingsonmacht verkeren. Bij brief van 22 augustus 2019 heeft de griffier de vreemdelingen meegedeeld dat hun beroep op betalingsonmacht wordt afgewezen omdat de Afdeling mede op basis van de door hen verstrekte informatie van oordeel is dat heffing van het griffierecht het voor hen niet uiterst moeilijk of onmogelijk maakt om gebruik te maken van de rechtsgang die is opengesteld.
2.    De griffier heeft de vreemdelingen er bij brief op gewezen dat zij voor het hoger beroep griffierecht moeten betalen. Hun is daarbij verzocht het griffierecht uiterlijk op 5 september 2019 te voldoen. Omdat de vreemdelingen dit niet hebben gedaan, heeft de griffier hun bij aangetekende brief van 9 september 2019 laten weten dat het griffierecht binnen twee weken na de dag van verzending van de brief op de rekening van de Raad van State moet zijn bijgeschreven of contant moet zijn betaald. In die brief staat ook dat als het griffierecht niet op die datum is ontvangen, het hoger beroep alleen al daarom niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Het griffierecht is niet betaald. De vreemdelingen hebben geen redenen aangevoerd waarom het hoger beroep toch in behandeling moet worden genomen.
3.    Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, griffier.
w.g. Verheij    w.g. De Groot
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2019
210.