201903923/1/A3.
Datum uitspraak: 24 december 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Eindhoven,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 5 april 2019
in zaak nr. 18/2330 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 4 januari 2018 heeft de korpschef van politie een aan [appellant] verleend verlof tot het ten behoeve van de schietsport voorhanden hebben van een revolver, merk Smith & Wesson,
kaliber .38 Spec, ingetrokken.
Bij besluit van 16 augustus 2018 heeft de minister het door [appellant] daartegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Bij besluit van 14 januari 2019 heeft de minister het besluit van 16 augustus 2018 ingetrokken, het beroep tegen het besluit van 4 januari 2018 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het verlof opnieuw ingetrokken.
Bij uitspraak van 5 april 2019 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het beroep van [appellant] tegen het besluit van 14 januari 2019 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister en de korpschef hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een schriftelijke reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 november 2019, waar [appellant], en de minister, vertegenwoordigd door mr. S. Azarkani, zijn verschenen.
Overwegingen
Juridisch toetsingskader
1. Het juridisch toetsingskader is vermeld in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2. Bij besluit van 19 oktober 2017 heeft de korpschef aan [appellant] verlof verleend voor het voorhanden hebben van de revolver. [appellant] heeft de revolver vervolgens ter controle aangeboden aan de korpschef. Bij de controle is vastgesteld dat de loop van de revolver een lengte van slechts 2 inch heeft, in plaats van de vereiste minimale lengte van meer dan 2,5 inch. De korpschef heeft het verlof daarom bij het besluit van 4 januari 2018 ingetrokken. Dit besluit heeft de korpschef gebaseerd op artikel 7, tweede lid, aanhef en onder a en f, van de Wet wapens en munitie (hierna: de Wwm). De minister heeft bij het besluit van 14 januari 2019 het besluit van 4 januari 2018 vernietigd, omdat dat op een onjuiste wettelijke grondslag is gebaseerd. Hij heeft vervolgens het verlof op grond van artikel 7, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wwm ingetrokken. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat de revolver op grond van onderdeel B/2.7.2. van de Circulaire wapens en munitie 2018 (hierna: de Cwm 2018) als ongewenst wapen ten behoeve van de schietsport wordt aangemerkt en, anders dan [appellant] stelt, ook reeds op grond van de Circulaire wapens en munitie 1997 (hierna: de Cwm 1997) als ongewenst wapen is aangemerkt. Gelet op dat laatste is de overgangsregeling van de Cwm 2018, krachtens welke vuurwapens die op grond van onderdeel B/2.7.2. in beginsel als voor de schietsport ongewenst worden aangemerkt, toch niet als zodanig worden aangemerkt, in dit geval niet van toepassing, aldus de minister.
Aangevallen uitspraak
3. De rechtbank heeft overwogen dat de minister zich terecht op dat standpunt heeft gesteld. In onderdeel B/6.6.2. van de Cwm 1997 (Verboden en ongewenste wapens), gelezen in samenhang met bijlage C 2 onder I (Algemene kenmerken van wapens die ongewenst zijn ten behoeve van de schietsport) van die circulaire, staat dat een revolver met een looplengte van 2,5 inch (6,35 cm) of minder als ongewenst voor de schietsport wordt beschouwd. De revolver van [appellant] is dus al op grond van de Cwm 1997 als een ongewenst wapen aangemerkt. Gelet hierop wordt niet voldaan aan één van de voorwaarden voor toepasselijkheid van de overgangsregeling van de Cwm 2018, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat wordt voldaan aan beide voorwaarden van de in onderdeel B/2.8.1. van de Cwm 2018 vermelde overgangsregeling. Volgens [appellant] volgt uit de in de overgangsregeling opgenomen zinsnede "op grond van de Cwm 1997 niet reeds als ongewenst wapen waren aangemerkt" dat alleen de wapens waarvoor op grond van de overgangsmaatregel van de Cwm 1997 een verlof is verleend met een aantekening dat het een ongewenst wapen betreft, op grond van die circulaire als ongewenst wapen zijn aangemerkt. Voor zijn revolver is nooit een wapenverlof met die aantekening verleend. De revolver is daarom niet reeds op grond van de Cwm 1997 als ongewenst wapen aangemerkt, aldus [appellant].
4.1. Het betoog faalt. De rechtbank heeft terecht [appellant] niet gevolgd in deze uitleg van de hiervoor bedoelde zinsnede uit de overgangsregeling in de Cwm 2018. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat met die zinsnede niet is bedoeld dat een wapen op grond van de overgangsmaatregel in de Cwm 1997 in een wapenverlof of anderszins als ongewenst wapen moet zijn omschreven, maar dat het wapen in de Cwm 1997 als ongewenst wapen moet zijn gekwalificeerd. Alleen wapens die in de Cwm 1997 niet als zodanig zijn gekwalificeerd, kunnen onder de overgangsregeling van de Cwm 2018 vallen. Wapens met kenmerken die al sinds 1997 als ongewenst worden beschouwd, vallen niet onder de overgangsregeling. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de minister zich met juistheid op het standpunt heeft gesteld dat de revolver van [appellant] reeds op grond van de Cwm 1997 als ongewenst wapen is aangemerkt en daarom niet onder de overgangsregeling van de Cwm 2018 valt. Deze uitleg van de minister strookt met de tekst en de bedoeling van de overgangsregeling van de Cwm 2018 en de eerdere circulaires, dat voor ongewenste wapens geen nieuwe verloven ten behoeve van de schietsport worden verleend en op die manier een "uitsterfsysteem" van het gebruik van die wapens in de schietsport wordt gevoerd.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Verzoek om schadevergoeding
7. [appellant] stelt dat hij als gevolg van de door de korpschef bij de besluitvorming gevolgde procedure schade heeft geleden. De korpschef heeft een wapenverlof aan hem verleend en dat vervolgens ingetrokken. Hierdoor heeft [appellant] onnodig kosten gemaakt in verband met de aanschaf van de revolver en de voor de behandeling van de aanvraag voor het wapenverlof in rekening gebrachte leges. Hij verzoekt om de korpschef tot vergoeding van deze kosten te veroordelen.
7.1. Niet in geschil is dat de minister het besluit van de korpschef van 4 januari 2018 heeft vernietigd wegens een aan de korpschef te wijten onrechtmatigheid. Deze betreft echter niet de intrekking van het verlof als zodanig, maar de daaraan ten grondslag gelegde motivering. De minister heeft onder wijziging van de motivering van het besluit het verlof opnieuw en op goede gronden ingetrokken. Ook indien de korpschef direct afwijzend had beslist op de aanvraag om het wapenverlof, had [appellant] de door hem genoemde kosten gemaakt. Er bestaat daarom geen aanleiding voor toekenning van deze kosten op de voet van artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Het verzoek daartoe wordt afgewezen.
8. [appellant] verzoekt voorts om de minister te veroordelen tot vergoeding van door hem geleden schade, bestaande uit de kosten van de bewaring van de revolver bij een wapenhandelaar.
8.1. Uit de ongegrondverklaring van het hoger beroep en de bevestiging van de aangevallen uitspraak volgt dat zich geen van de in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb opgenomen omstandigheden voordoet op grond waarvan de minister tot vergoeding van geleden schade kan worden veroordeeld. Het verzoek daartoe wordt daarom afgewezen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. C.M. Wissels en mr. A. Kuijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.C.J. de Wilde, griffier.
w.g. Slump w.g. De Wilde
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2019
598.
BIJLAGE
Wet wapens en munitie
Artikel 7
[-]
2. De in deze wet genoemde erkenningen, consenten, vergunningen, verloven en ontheffingen kunnen, onverminderd de bijzondere gronden tot wijziging of intrekking daarvan en onverminderd Verordening (EU) nr. 258/2012, door het bestuursorgaan dat deze heeft verleend of door Onze Minister worden gewijzigd of ingetrokken:
a. indien onjuiste gegevens zijn verstrekt die hebben geleid tot de verlening daarvan;
[-]
d. indien niet meer wordt voldaan aan de vereisten voor de verlening daarvan;
[-]
f. wanneer daartoe dringende, aan het algemeen belang ontleende, redenen bestaan.
[-]
Artikel 28
[-]
2. Een verlof wordt verleend indien:
a. een redelijk belang de verlening van het verlof vordert;
[-]
Circulaire wapens en munitie 2018
B. Bijzonder deel
2. Schietsport
2.7. Verboden en ongewenste wapens
Er zijn bepaalde wapens die niet - ten behoeve van de schietsport - op een verlof mogen worden bijgeschreven. Een en ander hierover is opgenomen in de hierna volgende opsomming (zie ook de overgangsmaatregelen in B 2.8.1).
2.7.2. Ongewenste wapens
Wapens die voldoen aan onderstaande criteria zijn ongewenst ten behoeve van de schietsport. Een verlofaanvraag voor een dergelijk wapen dient dan ook te worden afgewezen tenzij op de aanvraag de overgangsregeling (zie onderdeel B 2.8.1.) van toepassing is.
[-]
7. Vuistvuurwapens in het kaliber 6.35 (.25 ACP) of met een looplengte van 2,5 inch (6,35 cm) of minder;
[-]
2.8. Overgangsmaatregelen
2.8.1. Ongewenste wapens
De in onderdeel B 2.7.2. genoemde (en dus in principe ongewenste) vuurwapens waarvan door de houder c.q. aanvrager van het verlof kan worden aangetoond:
• Dat deze ten aanzien van de onder 1 tot en met 7 genoemde wapens
voor 1 augustus 2005 in Nederland op een verlof ten behoeve van de schietsport stonden geregistreerd of dat deze zich in de voorraad van een in Nederland gevestigde erkenninghouder bevonden en op grond van de Circulaire wapens en munitie 1997 (CWM 1997) niet reeds als ‘ongewenst wapen’ waren aangemerkt;
• Dat deze ten aanzien van de onder 8 genoemde wapens voor 1 januari 2013, ten behoeve van de discipline Gebruiksgeweer in het kader van de schietsport, op een verlof stonden geregistreerd;
worden niet aangemerkt als zijnde voor de schietsport ongewenste vuurwapens. Deze overgangsregeling beoogt zoveel mogelijk te voorkomen dat verlof- en erkenninghouders financieel worden gedupeerd, als gevolg van het feit dat een als ‘ongewenst’ aangemerkt vuurwapen een deel (althans in Nederland) van zijn commerciële waarde verliest. De wapens die voldoen aan bovenstaande voorwaarden mogen op het verlof vermeld blijven dan wel zonder beperking worden verkocht aan de wapenhandel of aan een andere binnen- of buitenlandse vergunninghouder.
[-]
Wapens die reeds op grond van de CWM 1997 zijn aangemerkt als ‘ongewenst wapen’, en die ook op grond van de huidige CWM aangemerkt dienen te worden als ‘ongewenst wapen’, worden aldus vermeld op het verlof. Hiermee wordt het ongewenste karakter van het wapen blijvend vastgelegd. Indien de betrokken verlofhouder dit wapen op enig moment van het verlof wil afvoeren, dan mag hij het slechts verkopen of afstaan aan de wapenhandel, aan gespecialiseerde verzamelaars of aan personen in het buitenland en niet aan (Nederlandse) collega-sportschutters. Er mogen derhalve geen nieuwe verloven (ten behoeve van de schietsport) voor deze wapens worden afgegeven. Hiermee wordt een uitsterfsysteem gehanteerd.
Circulaire wapens en munitie 1997
B. Bijzonder deel (B)
6.6.2. Verboden en ongewenste wapens
Er zijn bepaalde wapens die niet op een verlof mogen worden bijgeschreven. Een en ander hierover is opgenomen in de hierna volgende opsomming en in de bijlage C 2 (zie echter ook de overgangsmaatregelen hieronder).
(Voor de schietsport) verboden wapens
Het is verboden vuurwapens die beantwoorden aan de navolgende algemene kenmerken voorhanden te hebben. Een verlof kan niet worden verleend.
Het betreft hier immers wapens die onder categorie II vallen.
Bijlage C 2 geeft onder I een aantal algemene kenmerken van wapens waarvan het voorhanden hebben op grond van een verlof ten behoeve van de schietsport ongewenst is. Het betreft hier wapens die weliswaar onder categorie III vallen, maar die gelet op het kaliber, de looplengte, het afvuurmechanisme of het uiterlijk redelijkerwijs nauwelijks bruikbaar zijn voor de serieuze beoefening van de schietsport, althans waarvan het gebruik onvoldoende redelijk belang oplevert voor de verlening van een verlof.
[-]
Overgangsmaatregelen
a. Voor personen die op het moment van inwerkingtreding van de wet een onder bijlage C 2, onder I, vallend (en dus ongewenst) vuurwapen op hun bijzondere machtiging ten behoeve van de schietsport hadden staan, gold dat zij in het bezit konden worden gelaten van dit wapen, dat aldus,
na het verlopen van de geldigheidsduur van de machtiging, op een verlof diende te worden bijgeschreven (wel diende uiteraard aan de andere voorwaarden voor de verlening van het verlof te zijn voldaan).
Indien op grond van deze overgangsmaatregel thans een ongewenst wapen op het verlof is vermeld, moet in de kolom "Discipline" de afkorting "O.W." (ongewenst wapen) zijn ingevuld. Hiermee wordt het ongewenste karakter van het wapen blijvend vastgelegd. Indien de betrokken houder dit wapen op enig moment van het verlof wil afvoeren, dan mag hij het slechts verkopen of afstaan aan de wapenhandel, aan gespecialiseerde verzamelaars of aan personen in het buitenland en niet aan collega-sportschutters.
Er mogen derhalve geen nieuwe verloven ten behoeve van de schietsport voor deze wapens worden afgegeven. Hiermee wordt een uitsterfsysteem gehanteerd.
[-]
Bijlage C 2
I Algemene kenmerken van wapens die ongewenst zijn ten behoeve van de schietsport (zie B 6.6.2).
- revolvers met een looplengte van 2,5 inch (6,35 cm) of minder;
[-]
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:88
1. De bestuursrechter is bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:
a. een onrechtmatig besluit;
b. een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;
c. het niet tijdig nemen van een besluit;
d. een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.
[-]