ECLI:NL:RVS:2019:4400

Raad van State

Datum uitspraak
24 december 2019
Publicatiedatum
24 december 2019
Zaaknummer
201904170/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van urgentieverklaring en rechtsgevolgen in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had eerder het beroep van [appellante] ongegrond verklaard, nadat het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad op 7 juni 2018 de aan haar verleende urgentieverklaring had ingetrokken. De intrekking volgde op een eerdere herroeping van de urgentieverklaring, die op 9 oktober 2017 was ingetrokken. Het college verklaarde het bezwaar van [appellante] tegen de intrekking niet-ontvankelijk, omdat de urgentieverklaring zijn geldigheid al eerder had verloren.

De rechtbank oordeelde dat de urgentieverklaring ten tijde van de intrekking op 7 juni 2018 al van rechtswege was vervallen. Dit was het gevolg van de geldigheidsduur van de urgentieverklaring, die volgens de Huisvestingsverordening gemeente Zaanstad 2016 na 26 weken vervalt. De rechtbank concludeerde dat het college terecht het bezwaar van [appellante] niet-ontvankelijk had verklaard, omdat de intrekking geen rechtsgevolgen had als de urgentieverklaring al niet meer geldig was.

In hoger beroep betoogde [appellante] dat de urgentieverklaring geldig moest blijven totdat er een passend woningaanbod was gedaan. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde echter dat de geldigheid van de urgentieverklaring niet automatisch verlengd kon worden en dat het college niet had besloten tot verlenging. De stelling van [appellante] dat de intrekking rechtsgevolgen had, werd verworpen. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201904170/1/A3.
Datum uitspraak: 24 december 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 11 april 2019 in zaak nr. 18/4609 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad.
Procesverloop
Bij brief van 7 juni 2018 heeft het college de aan [appellante] verleende urgentieverklaring ingetrokken.
Bij besluit van 18 september 2018 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 11 april 2019 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 december 2019, waar [appellante], bijgestaan door mr. P.E. Stam, advocaat te Zaandam, en het college, vertegenwoordigd door mr. Ph. H. Arnold, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage. Deze bijlage is bij de uitspraak gevoegd en maakt hiervan deel uit.
2.    Op 4 augustus 2016 is aan [appellante] urgentie verleend voor een flatwoning in Zaandam op basis van medische gronden en mantelzorg. Op 9 oktober 2017 is de urgentieverklaring ingetrokken. Het door [appellante] tegen dat besluit ingediende bezwaar is bij besluit van 20 maart 2018 gegrond verklaard en het besluit van 9 oktober 2017 is herroepen. Bij brief van 7 juni 2018 is de urgentieverklaring opnieuw ingetrokken. Het bezwaar van [appellante] tegen die intrekking heeft het college niet-ontvankelijk verklaard omdat de urgentieverklaring zijn geldigheid al eerder had verloren. Daarom had de intrekking van 7 juni 2018 had volgens het college geen rechtsgevolgen en kon daartegen geen bezwaar worden gemaakt.
3.    De rechtbank heeft geoordeeld dat de geldigheid van de urgentieverklaring ten tijde van het besluit van 7 juni 2018 al van rechtswege was komen te vervallen. Uit het besluit van 20 maart 2018 blijkt niet dat daarbij de geldigheidsduur van de urgentieverklaring met toepassing van artikel 3.3.1 van de Huisvestingsverordening 2016 (oud) is verlengd. Bovendien is op 10 maart 2018 de Huisvestingsverordening 2018 in werking getreden. Dat een woningbouwvereniging na het verstrijken van de geldigheidsduur van de urgentieverklaring aan [appellante] een woning heeft aangeboden, kan er niet toe leiden dat de urgentieverklaring is verlengd of herleeft. Het college heeft het bezwaar van [appellante] terecht niet-ontvankelijk verklaard omdat het besluit van 7 juni 2018 geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), aldus de rechtbank.
4.    [appellante] betoogt dat het college in de praktijk na het verlenen van een urgentie een specifieke woningbouworganisatie aanwijst, die een passende woning moet proberen te zoeken. Hierdoor komt het vaak voor dat pas na een half of heel jaar een passend aanbod wordt gedaan. Daarom zou een urgentieverklaring in ieder geval geldig moeten blijven totdat een passend aanbod is gedaan. Daarvan was geen sprake nu de aangeboden woningen geen vier slaapkamers hadden of niet de mogelijkheid hadden om een vierde slaapkamer te realiseren. Daarnaast moet ervan worden uitgegaan dat het college in de praktijk op grond van de hardheidsclausule van de geldigheidstermijnen afwijkt en dat de urgentieverklaring daarom automatisch is verlengd. De intrekking had daarom wel rechtsgevolgen.
5.    Bezwaar en beroep kan alleen worden ingediend tegen een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. Een besluit moet op grond van dat artikel een rechtshandeling inhouden. Dat betekent dat het besluit rechtsgevolgen moet hebben, dat wil zeggen, dat met het besluit een rechtsverhouding wordt vastgesteld, gewijzigd of in het leven geroepen. Voor de vraag of de intrekking van 7 juni 2018 rechtsgevolgen heeft, is doorslaggevend of de urgentieverklaring op die datum nog geldig was. Als dat niet het geval was, bestond er namelijk zonder de intrekking ook geen verleende urgentie meer en dan is de rechtsverhouding door de intrekking niet gewijzigd.
5.1.    Bij besluit van 4 augustus 2016 is aan [appellante] urgentie verleend op grond van de Huisvestingsverordening gemeente Zaanstad 2016. Ingevolge artikel 2.5.9, tweede lid, aanhef en onder b, van de Huisvestingsverordening 2016 vervalt een urgentieverklaring na verloop van een termijn van 26 weken na de verlening. Ingevolge het derde lid kan het college besluiten dat de urgentieverklaring een langere termijn geldig blijft. Ingevolge het vierde lid vervalt een urgentieverklaring, met inbegrip van de in het derde lid bedoelde verlenging, na het verstrijken van een periode van 52 weken na de verlening. Hieruit volgt dat de urgentieverklaring uiterlijk op 5 augustus 2017 is vervallen. De stelling van [appellante] dat de geldigheid van de urgentieverklaring met toepassing van de hardheidsclausule nog verder is verlengd, slaagt niet. Niet in geschil is dat het college niet heeft besloten tot verlenging van de geldigheid van de urgentieverklaring en anders dan [appellante] stelt, kan van automatische toepassing van de hardheidsclausule geen sprake zijn, omdat daarin niet bij wettelijke regeling is voorzien. Dat het college bij de besluitvorming in oktober 2017 en maart 2018 niet heeft onderkend dat de urgentieverklaring al was vervallen, kan geen reden zijn om daaraan opnieuw voorbij te gaan. Ook het feit dat woningbouworganisaties begin oktober 2017 en op 20 april 2018 aan [appellante] woningen hebben aangeboden, is niet van invloed op de geldigheidstermijn van de urgentieverklaring. Verder is er geen aanleiding voor het oordeel dat de toepassing van de Huisvestingsverordening 2016 onevenredig nadelige gevolgen heeft voor [appellante].
6.    Het hoger beroep van [appellante] is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van drs. M.H. Kuggeleijn-Jansen, griffier.
w.g. Bijloos    w.g. Kuggeleijn-Jansen
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2019
545.
BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 1:3
1.    Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Artikel 7:1
1.    Degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, dient alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken, […].
Artikel 8:1
Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
Huisvestingsverordening gemeente Zaanstad 2016
Artikel 2.5.9 Geldigheid van de urgentieverklaring
2. De urgentieverklaring vervalt:
a. nadat de houder ervan niet meer behoort tot de urgentiecategorie welke aanleiding was voor verlening van de urgentieverklaring; of,
b. na verloop van een termijn van 26 weken na verlening van de urgentieverklaring.
3. Burgemeester en wethouders van de gemeente die tot het in de urgentieverklaring vermelde zoekgebied behoort, kunnen besluiten dat de urgentieverklaring een langere termijn dan die bedoeld in het tweede lid geldig blijft indien:
a. de omstandigheden bedoeld in artikel 2.5.5, eerste lid, zich niet voordoen;
b. de houder van de urgentieverklaring nog steeds valt in de urgentiecategorie welke aanleiding was voor verlening van de urgentieverklaring.
4. Met inbegrip van de in het vorige lid bedoelde verlenging vervalt een urgentieverklaring na het verstrijken van een periode van 52 weken na het moment waarop zij verleend is.
Artikel 3.3.1 Hardheidsclausule
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel tot een bijzondere hardheid leidt ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening.
Huisvestingsverordening gemeente Zaanstad 2018
Artikel 2.5.9 Geldigheid van de urgentieverklaring
2. De urgentieverklaring vervalt:
a. nadat de houder ervan niet meer behoort tot de urgentiecategorie welke aanleiding was voor verlening van de urgentieverklaring; of,
b. na verloop van een termijn van 26 weken na verlening van de urgentieverklaring.
3. Burgemeester en wethouders van de gemeente die tot het in de urgentieverklaring vermelde zoekgebied behoort, kunnen besluiten dat de urgentieverklaring een langere termijn dan die bedoeld in het tweede lid geldig blijft indien:
a. de omstandigheden bedoeld in artikel 2.5.5, eerste lid, zich niet voordoen;
b. de houder van de urgentieverklaring nog steeds valt in de urgentiecategorie welke aanleiding was voor verlening van de urgentieverklaring.
4. Met inbegrip van de in het vorige lid bedoelde verlenging vervalt een urgentieverklaring na het verstrijken van een periode van 52 weken na het moment waarop zij verleend is.