201904451/1/A3.
Datum uitspraak: 24 december 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 30 mei 2019 in zaken nrs. 19/1755 en 19/1756 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 30 november 2018 heeft het college de aanvraag van [appellant] om een urgentieverklaring voor een gelijkvloerse woning afgewezen.
Bij besluit van 8 maart 2019 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 mei 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 december 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. H.M. de Roo, advocaat te Amsterdam, is verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] heeft een aanvraag gedaan om urgentieverklaring op medische gronden en in verband met mantelzorg. Hij is in 2018 gescheiden en de huurwoning is in dat kader aan zijn ex-vrouw toegewezen. Het college heeft de aanvraag afgewezen omdat uit het advies van de GGD-arts volgt dat er weliswaar fysieke beperkingen zijn, maar geen blijvende beperking in het traplopen. Verder is de medische problematiek niet zo ernstig, dat er een indicatie bestaat voor een urgente verhuizing naar een gelijkvloerse woning. In de situatie voor de echtscheiding verleende zijn zoon mantelzorg, maar dat heeft niet tot gevolg dat op grond van de urgentiecategorie mantelzorg reden is om de aanvraag toe te wijzen. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die zouden moeten leiden tot verlening van de urgentieverklaring op grond van de hardheidsclausule, aldus het college.
2. De rechtbank heeft overwogen dat [appellant] niet onder een van de urgentiecategorieën uit de Huisvestingsverordening valt. [appellant] is tweemaal onderzocht door een GGD-arts. Uit de adviezen volgt dat de informatie van de cardioloog en de huisarts geen aanleiding geven voor een medische urgentie omdat er voor praktische problemen andere oplossingen kunnen worden gevonden. De overige fysieke en psychische klachten zijn onderkend, maar vormen geen medische basis voor een verhuisurgentie. Verder heeft het college ter zitting van de rechtbank toegelicht dat aan de GGD-arts ook is gevraagd of mantelzorg noodzakelijk is. Het college heeft in redelijkheid ook geen aanleiding hoeven zien om de hardheidsclausule toe te passen, aldus de rechtbank.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat uit het advies van de GGD-arts impliciet ook het gebrek aan noodzaak tot mantelzorg voor de cardiologische klachten blijkt. Uit dat advies, gelezen in samenhang met de emailwisseling, blijkt duidelijk dat de angstklachten die voortvloeien uit de cardiologische problematiek niet zijn meegewogen. In verband met die psychische gevolgen is mantelzorg noodzakelijk en een urgentie aangewezen, aldus [appellant].
4. Uit de door [appellant] ingediende stukken volgt dat de psychische klachten worden veroorzaakt door de woonsituatie in combinatie met de hartklachten en dat als [appellant] weet dat er iemand is die met name ’s nachts op hem let, zoals zijn zoon, hij dan veel minder aan angsten gerelateerde klachten heeft. In het besluit van 8 maart 2019 is verwezen naar het advies van de GGD-arts van 27 februari 2019. In het advies van de GGD-arts van 27 februari 2019 is vermeld dat het dossier opnieuw is bestudeerd naar aanleiding van de hoorzitting en de aanvullende medische informatie. Verder is daarin vermeld dat de psychische klachten een gevolg zijn van de huidige woon- en leefsituatie, maar dat die onvoldoende reden zijn om een urgente verhuizing te rechtvaardigen ten opzichte van andere woningzoekenden. Uit het besluit en het advies volgt voldoende duidelijk dat ook gekeken is naar de ernst van de psychische klachten. Het betoog slaagt niet.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van drs. M.H. Kuggeleijn-Jansen, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Kuggeleijn-Jansen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2019
545.