ECLI:NL:RVS:2019:4390

Raad van State

Datum uitspraak
24 december 2019
Publicatiedatum
24 december 2019
Zaaknummer
201900683/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 21 december 2018. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling, mede voor haar minderjarige kind, gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris van 12 april 2016 vernietigd, waarin aanvragen om een machtiging tot voorlopig verblijf waren afgewezen. De staatssecretaris had het bezwaar van de vreemdeling tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 24 december 2019 geoordeeld dat het hoger beroep van de staatssecretaris ongegrond is. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de staatssecretaris niet voldoende redenen heeft gegeven voor de afwijzing van de aanvragen. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verwijst het beroep tegen het besluit van 10 mei 2019, dat door de staatssecretaris is genomen ter uitvoering van de eerdere uitspraak, terug naar de rechtbank voor verdere behandeling.

Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in verband met de behandeling van het hoger beroep zijn ontstaan. Het griffierecht dat aan de staatssecretaris wordt opgelegd bedraagt € 519,00. De uitspraak is gedaan door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier.

Uitspraak

201900683/1/V1.
Datum uitspraak: 24 december 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 21 december 2018 in zaak nr. 17/3925 in het geding tussen:
[de vreemdeling], mede voor haar minderjarige kind,
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluiten van 12 april 2016 heeft de staatssecretaris aanvragen om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 30 januari 2017 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 december 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F.M. Holwerda, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 10 mei 2019 heeft de staatssecretaris het door de vreemdeling gemaakte bezwaar tegen de besluiten van 12 april 2016 opnieuw ongegrond verklaard.
De vreemdeling heeft tegen dit besluit beroepsgronden ingediend en de staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Overwegingen
1.    Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
3.    De staatssecretaris heeft het besluit van 10 mei 2019 genomen ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling verwijst het beroep naar de rechtbank om door haar te worden behandeld (artikel 6:19, eerste en vijfde lid, van de Awb). De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    verwijst het beroep tegen het besluit van 10 mei 2019, V-nummers […] en […], ter behandeling naar de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem;
III.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV.    bepaalt dat van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een griffierecht van € 519,00 (zegge: vijfhonderdnegentien euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier.
w.g. Sevenster    w.g. Schuurman
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2019
282-910.