ECLI:NL:RVS:2019:4390
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Sevenster
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 21 december 2018. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling, mede voor haar minderjarige kind, gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris van 12 april 2016 vernietigd, waarin aanvragen om een machtiging tot voorlopig verblijf waren afgewezen. De staatssecretaris had het bezwaar van de vreemdeling tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 24 december 2019 geoordeeld dat het hoger beroep van de staatssecretaris ongegrond is. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de staatssecretaris niet voldoende redenen heeft gegeven voor de afwijzing van de aanvragen. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verwijst het beroep tegen het besluit van 10 mei 2019, dat door de staatssecretaris is genomen ter uitvoering van de eerdere uitspraak, terug naar de rechtbank voor verdere behandeling.
Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in verband met de behandeling van het hoger beroep zijn ontstaan. Het griffierecht dat aan de staatssecretaris wordt opgelegd bedraagt € 519,00. De uitspraak is gedaan door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier.