ECLI:NL:RVS:2019:4388

Raad van State

Datum uitspraak
20 december 2019
Publicatiedatum
23 december 2019
Zaaknummer
201900464/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 2 januari 2019. De rechtbank had de staatssecretaris opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf. De staatssecretaris had deze aanvraag op 11 mei 2017 afgewezen en het bezwaar daartegen op 8 juni 2018 ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing onterecht was en vernietigde het besluit van de staatssecretaris.

In het hoger beroep heeft de staatssecretaris geen nieuwe argumenten aangevoerd die de rechtbank zouden kunnen overtuigen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De staatssecretaris wordt veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de vreemdeling, die in verband met het hoger beroep zijn gemaakt. Daarnaast wordt er griffierecht geheven van de staatssecretaris.

De uitspraak is gedaan op 20 december 2019 door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. M.V.T.K. Oei, griffier. De beslissing van de Raad van State bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming door de staatssecretaris in vreemdelingenzaken.

Uitspraak

201900464/1/V1.
Datum uitspraak: 20 december 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 2 januari 2019 in zaak nr. 18/4693 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 11 mei 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 8 juni 2018 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 januari 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.C. van Asperen, advocaat te Rotterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.    Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de uitspraak van de rechtbank;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III.    bepaalt dat van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een griffierecht van € 519,00 (zegge: vijfhonderdnegentien euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.V.T.K. Oei, griffier.
w.g. Sevenster    w.g. Oei
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 december 2019
670-861.