ECLI:NL:RVS:2019:4388
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Sevenster
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 2 januari 2019. De rechtbank had de staatssecretaris opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf. De staatssecretaris had deze aanvraag op 11 mei 2017 afgewezen en het bezwaar daartegen op 8 juni 2018 ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing onterecht was en vernietigde het besluit van de staatssecretaris.
In het hoger beroep heeft de staatssecretaris geen nieuwe argumenten aangevoerd die de rechtbank zouden kunnen overtuigen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De staatssecretaris wordt veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de vreemdeling, die in verband met het hoger beroep zijn gemaakt. Daarnaast wordt er griffierecht geheven van de staatssecretaris.
De uitspraak is gedaan op 20 december 2019 door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. M.V.T.K. Oei, griffier. De beslissing van de Raad van State bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming door de staatssecretaris in vreemdelingenzaken.