ECLI:NL:RVS:2019:4386
Raad van State
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 20 december 2019 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had eerder een aanvraag van vreemdelingen voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) afgewezen. Dit besluit werd door de staatssecretaris in een later stadium bevestigd, maar de rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van de vreemdelingen gegrond en vernietigde het besluit van de staatssecretaris. De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, zodat hij de uitspraak van de rechtbank niet hoefde uit te voeren totdat er een beslissing was genomen in het hoger beroep.
De voorzieningenrechter overwoog dat de belangen van zowel de staatssecretaris als de vreemdelingen in aanmerking moesten worden genomen. Hij concludeerde dat er geen noodzaak was voor een voorlopige voorziening, omdat de uitspraak van de rechtbank niet vereiste dat de staatssecretaris de gevraagde mvv moest verlenen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de uitvoering van de uitspraak van de rechtbank geen onomkeerbare gevolgen zou hebben en dat de staatssecretaris geen onevenredige inspanning hoefde te leveren om aan de uitspraak te voldoen. Daarom werd het verzoek van de staatssecretaris afgewezen.
Daarnaast werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die de vreemdelingen hadden gemaakt in verband met de behandeling van het verzoek, tot een bedrag van € 512,00, dat geheel toe te rekenen was aan beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag.