ECLI:NL:RVS:2019:4380
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Sevenster
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van de uitspraak van de rechtbank inzake de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 20 december 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, welke door de staatssecretaris op 23 juni 2016 was afgewezen. De vreemdeling en zijn referent maakten bezwaar tegen deze afwijzing, maar de staatssecretaris verklaarde dit bezwaar ongegrond op 14 juni 2017. Hierop hebben de vreemdeling en referent beroep ingesteld bij de rechtbank, die op 28 december 2018 het beroep gegrond verklaarde en de staatssecretaris opdroeg een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.
De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling en referent, die in totaal € 512,00 bedragen, en er wordt een griffierecht van € 519,00 opgelegd aan de staatssecretaris.
De uitspraak is openbaar uitgesproken en is vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.V.T.K. Oei, griffier.