ECLI:NL:RVS:2019:4370

Raad van State

Datum uitspraak
19 december 2019
Publicatiedatum
20 december 2019
Zaaknummer
201907250/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen uitspraak rechtbank Oost-Brabant inzake voorlopige voorziening en bestuursdwang

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [verzoeker A] en [verzoeker B] tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 23 augustus 2019. De rechtbank had in die uitspraak bepaald dat het college van burgemeester en wethouders van Boxtel [verzoeker] had gelast om verschillende bouwwerken en voorzieningen op hun perceel te verwijderen. Dit besluit was genomen onder oplegging van dwangsommen en bestuursdwang. De verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij vreesden dat het voldoen aan de lasten onomkeerbare gevolgen zou hebben en aanzienlijke kosten met zich mee zou brengen.

De mondelinge uitspraak vond plaats op 19 december 2019. De voorzieningenrechter, mr. C.H.M. van Altena, heeft besloten om het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Boxtel van 30 januari 2019 en het besluit van 20 juli 2018 te schorsen. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de verzoekers en is het college gelast om het griffierecht te vergoeden. De voorzieningenrechter overwoog dat de belangen van de verzoekers om niet aan de last te voldoen zwaarder wogen dan de belangen van het college en de betrokken derde partij, Van der Horst. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen dringende belangen waren aan de zijde van het college die een onmiddellijke uitvoering van de lasten rechtvaardigden.

De uitspraak benadrukt het belang van het afwegen van belangen in bestuursrechtelijke procedures, vooral wanneer het gaat om de onomkeerbaarheid van handelingen en de financiële gevolgen voor de betrokken partijen. De zaak illustreert ook de rol van de voorzieningenrechter in het bieden van tijdelijke bescherming aan verzoekers in afwachting van een definitieve uitspraak in de bodemprocedure.

Uitspraak

201907250/2/A1.
Datum uitspraak: 19 december 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:
[verzoeker A] en [verzoeker B], beiden wonend te Schijndel, gemeente Meierijstad, (hierna tezamen in enkelvoud: [verzoeker])
verzoekers,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank) van 23 augustus 2019 in zaak nr. 19/796 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college van burgemeester en wethouders van Boxtel.
Openbare zitting gehouden op 19 december 2019 om 13:00 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. C.H.M. van Altena, voorzieningenrechter
griffier: mr. M. Kos
Verschenen:
[verzoeker], in persoon en bijgestaan door mr. P. Koeslag, advocaat te Schijndel;
Het college, vertegenwoordigd door mr. J.M. van der Heijden; H.M.B. van der Horst, in persoon en bijgestaan door mr. G.J.M. Immens.
Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van 23 augustus 2019, verzonden op 28 augustus 2019, van de rechtbank. [verzoeker] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Boxtel van 30 januari 2019, kenmerk GC17.05649, en het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Boxtel van 20 juli 2018, kenmerk GC17.05649;
II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Boxtel tot vergoeding van bij [verzoeker A] en [verzoeker B] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.024,00 (zegge: duizendvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Boxtel aan [verzoeker A] en [verzoeker B] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 259,00 (zegge: tweehonderdnegenenvijftig euro) vergoedt.
Daartoe wordt het volgende overwogen.
Bij besluit van 20 juli 2018 heeft het college [verzoeker] onder oplegging van dwangsommen gelast om vóór 11 maart 2019:
- de paardenstal op het perceel Geelderseweg te Boxtel, kadastraal bekend gemeente Boxtel, sectie […] nummer […], volledig te verwijderen;
- de rjjbak op het perceel volledig te verwijderen door de omheining te verwijderen en de gele grond weer terug te brengen naar zwarte grond;
- de verharding op het perceel volledig te verwijderen;
- de mestplaat met opstaande randen op het perceel volledig te verwijderen;
- het tuinhuisje met kippenren op het perceel volledig te verwijderen;
- de trampoline op het perceel te verwijderen;
- de perceelafscheiding (hekwerk) volledig te verwijderen of te verlagen tot maximaal 1 meter.
Bij hetzelfde besluit van 20 juli 2018 heeft het college [verzoeker] tevens onder aanzegging van bestuursdwang gelast om vóór 11 maart 2019:
- het jachthuisje op het perceel volledig te verwijderen;
- de overkappingen op her perceel volledig te verwijderen.
De belangen van [verzoeker] bij het treffen van een voorlopige voorziening zijn gelegen in de onomkeerbaarheid van het voldoen aan de lasten onder dwangsom en bestuursdwang, de grote kosten die daarbij gemoeid zijn, alsmede het principeverzoek dat door hem is ingediend bij het college en waar nog op beslist moet worden. Tegenover de zwaarwegende belangen van [verzoeker] om niet aan de last te voldoen voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist, staan de belangen van het college en Van der Horst om de lasten te effectueren. Het college heeft de begunstigingstermijn hangende de procedure steeds verlengd. Bij besluit van 15 november 2019 heeft het college de begunstigingstermijn verlengd tot de voorzieningenrechter van de Afdeling uitspraak heeft gedaan op het verzoek om voorlopige voorziening. Voorts is niet gebleken van een concrete planning met betrekking tot het toepassen van bestuursdwang door het college. Gebleken is verder dat de overlast die Van der Horst ondervond door het houden van paarden op het perceel is beëindigd.  Er is, gelet hierop, niet gebleken dat aan de zijde van het college of Van der Horst sprake is van zodanig dringende belangen dat de uitspraak in de bodemprocedure niet kan worden afgewacht.
w.g. Van Altena    w.g. Kos
voorzieningenrechter    griffier
580.