201806717/1/A3.
Datum uitspraak: 18 december 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 juni 2018 in zaak nr. 17/6796 in het geding tussen:
[appellant]
en
Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (hierna: het LBIO).
Procesverloop
Bij besluit van 27 januari 2017 heeft het LBIO aan het verzoek van [appellant] om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) voldaan door hem de informatie toe te zenden.
Bij besluit van 21 augustus 2017 heeft het LBIO het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 juni 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het LBIO heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 november 2019, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft verzocht om openbaarmaking van informatie van het LBIO. Het LBIO heeft informatie openbaar gemaakt bij het besluit van 27 januari 2017. Daarna heeft [appellant] nogmaals om informatie gevraagd bij het LBIO. In een brief van 6 april 2017 heeft het LBIO een lijst met 14 documenten overgelegd en bij brief van 13 juni 2017 heeft het een recent saldo-overzicht aan [appellant] gestuurd. [appellant] en het LBIO zijn het er niet over eens of al deze documenten vallen onder het eerste Wob-verzoek van [appellant].
Hoger beroep
2. [appellant] voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het LBIO met het verstrekken van het telefoonverslag aan zijn Wob-verzoek heeft voldaan. Volgens hem heeft zijn verzoek een ruimere omvang en blijkt dat ook uit de latere verstrekking door het LBIO van de andere documenten. Het LBIO had daarom zijn bezwaar gegrond moeten verklaren en de door hem gemaakte kosten moeten vergoeden.
Beoordeling door de Afdeling
3. Dit betoog slaagt niet.
[appellant] begint zijn Wob-verzoek met de verwijzing naar een telefonisch (voor)overleg tussen een medewerker van het LBIO en een medewerker van de Sociale Verzekeringsbank (hierna: de SVB). Vervolgens schrijft hij dat hij daarover graag meer informatie wil ontvangen en vraagt naar de datum, het tijdstip, de aanleiding en een afschrift van het telefoongesprek en, als laatste, andere gesprekken en/of overige communicatie/correspondentie in het geval die heeft plaatsgevonden. Gezien de opzet en de formulering van het verzoek, heeft het LBIO dit laatste onderdeel van het verzoek zo kunnen opvatten dat dat alleen betrekking heeft op gesprekken, communicatie of correspondentie tussen zijn medewerker en die van de SVB. Niet in geschil is dat er geen andere documenten zijn die daaronder vallen dan de bij besluit van 27 januari 2017 openbaar gemaakte informatie. De later verstrekte documenten zijn hoofdzakelijk brieven van het LBIO aan de SVB, de ex-vrouw van [appellant] en [appellant] zelf. Deze zien niet op gesprekken, communicatie of correspondentie tussen de medewerker van het LBIO en die van de SVB. Het LBIO heeft daarom terecht het bezwaar ongegrond verklaard. Ook bestond er daardoor geen grond voor een vergoeding van de door [appellant] gemaakte kosten.
De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.
Slotsom
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, griffier.
w.g. Borman w.g. Van Tuyll van Serooskerken
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2019
290.