ECLI:NL:RVS:2019:4272

Raad van State

Datum uitspraak
18 december 2019
Publicatiedatum
18 december 2019
Zaaknummer
201902131/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete wegens onttrekking van woonruimte aan bestemming tot bewoning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin een bestuurlijke boete van € 20.500,00 werd opgelegd wegens het onttrekken van woonruimte aan de bestemming tot bewoning. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had deze boete opgelegd na een melding van woonfraude. Bij besluit van 27 maart 2018 werd de boete verlaagd naar € 13.500,00, maar het beroep van [appellant] tegen deze beslissing werd ongegrond verklaard door de rechtbank.

De Raad van State heeft de zaak op 21 oktober 2019 behandeld. [appellant] voerde aan dat hij niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de overtreding, omdat zijn dochter op vakantie was en hij niet op de hoogte was van de verhuur aan toeristen via Airbnb. De rechtbank oordeelde echter dat [appellant] onvoldoende had aangetoond dat hij niet wist dat de woning werd verhuurd. De Raad van State bevestigde deze conclusie en oordeelde dat de boete terecht was opgelegd, omdat de woning aan de bestemming tot bewoning was onttrokken zonder vergunning.

De Raad van State benadrukte dat de eigenaar van een pand zich tot op zekere hoogte moet informeren over het gebruik van het verhuurde pand. Aangezien [appellant] niet voldoende had gedaan om zich te informeren, werd hij als overtreder aangemerkt. De hoogte van de boete werd ook getoetst aan de relevante wetgeving, en het beroep op matiging van de boete werd afgewezen omdat [appellant] onvoldoende bewijs had geleverd van zijn financiële situatie. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

201902131/1/A3.
Datum uitspraak: 18 december 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 februari 2019 in zaak nr. 18/3328 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 15 augustus 2017 heeft het college aan [appellant] een bestuurlijke boete van € 20.500,00 opgelegd wegens het onttrekken van woonruimte.
Bij besluit van 27 maart 2018 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en de boete verlaagd naar € 13.500,00.
Bij uitspraak van 5 februari 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 oktober 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.H.J. van Riessen, advocaat te Amsterdam, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Naar aanleiding van een melding woonfraude heeft de gemeente onderzoek ingesteld naar de woning aan de [locatie] te Amsterdam. Uit administratief onderzoek is gebleken dat [appellant] eigenaar is van de woning, [appellant] en zijn broer in de basisregistratie personen (hierna: brp) op de [locatie] staan ingeschreven en dat de woning op de website www.airbnb.nl werd aangeboden als 'Spacious apartment nearby canal'. Inspecteurs van de gemeente hebben de woning vervolgens op 12 juli 2017 bezocht. Zij hebben geconstateerd dat de woning aan toeristen werd verhuurd. Van de inspectie is op ambtsbelofte een rapport van bevindingen opgemaakt. Uit het rapport blijkt dat de toezichthouders in de woning vijf Franse toeristen, twee tweepersoonsbedden en een eenpersoonsbed en geen persoonlijke spullen die duiden op hoofdverblijf hebben aangetroffen. De toeristen hebben verklaard de woning voor € 1162,00 voor vier nachten te hebben geboekt via Airbnb en de sleutels van de dochter van de eigenaar te hebben ontvangen die de sleutels na het verblijf ook weer in ontvangst zou nemen.
Het college heeft naar aanleiding van het rapport bij het besluit van 15 augustus 2017 een boete aan [appellant] opgelegd, omdat de woning aan de bestemming tot bewoning is onttrokken zonder een daartoe benodigde vergunning. [appellant] heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, waarop het college de boete bij het besluit van 27 maart 2018 heeft verlaagd naar € 13.500,00 omdat de woning al in 2016 werd onttrokken. Volgens de toen geldende Huisvestingsverordening Amsterdam 2016 stond dat bedrag als boete op de overtreding.
Wet- en regelgeving
2.    De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage is onderdeel van de uitspraak.
Hoger beroep
3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college terecht een boete aan hem heeft opgelegd wegens onttrekking van de woning aan de bestemming tot bewoning. Daartoe voert hij allereerst aan dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet van boeteoplegging kon worden afgezien omdat geen sprake was van hoofdbewoning ten tijde van de verhuur aan de toeristen.
De heer [hoofdbewoner] had daar zijn hoofdverblijf.
Mocht niettemin sprake zijn geweest van een overtreding, dan kan hij niet worden aangemerkt als overtreder. Aangezien zijn dochter met hem tijdens de inspectie op vakantie was, zijn de verklaringen van de toeristen, dat zij van haar de sleutels van de woning hebben ontvangen, onjuist. Dat de woning al ruim voor zijn vakantie werd aangeboden op het internet kon hij niet weten, omdat hij daarmee niet overweg kan. De rechtbank heeft hem ten onrechte tegengeworpen dat hij zijn stelling dat [hoofdbewoner] de overtreding heeft begaan niet heeft onderbouwd. Hij heeft de huurovereenkomst met [hoofdbewoner] overgelegd; meer kon hij niet doen. Het college heeft niet aangetoond dat hij de overtreding heeft begaan en had onderzoek moeten doen of [hoofdbewoner] overtreder was.
De overtreding kan ook niet aan hem worden toegerekend. Hij heeft een vriend gevraagd om het pand in de gaten te houden. Het is onredelijk om van hem te verwachten zich meer te informeren over het gebruik van de woning, te meer omdat de vriend niets bijzonders is opgevallen. Uit het rapport van bevindingen blijkt voorts dat de deur van de woning was geforceerd terwijl hij op vakantie was. Nu sprake is geweest van inbraak, kan hij niet verantwoordelijk worden gehouden voor wat zich in de woning heeft afgespeeld, aldus [appellant].
Beoordeling
4.    Ter zitting heeft [appellant] de beroepsgrond dat sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs ingetrokken. Dit punt behoeft geen verdere bespreking.
5.    Het college heeft een boete opgelegd omdat de woning werd verhuurd aan toeristen waardoor de woning aan de bestemming tot bewoning is onttrokken. De woning werd tijdens de verhuur niet feitelijk bewoond door een hoofdbewoner die op het adres in de brp ingeschreven stond. Daardoor werd niet voldaan aan een van de voorwaarden om van het opleggen van een boete af te zien. Ook als [hoofdbewoner] de woning feitelijk als feitelijk hoofdverblijf had, hij stond niet op het adres ingeschreven in de brp. Nu de woning door de verhuur aan toeristen is onttrokken aan de bestemming tot bewoning heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat artikel 21, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet is overtreden. Omdat niet is voldaan aan een van de voorwaarden waaronder wordt afgezien van het opleggen van een boete, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college in beginsel de boete mocht opleggen.
6.    De Afdeling ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld, of het college heeft aangetoond dat [appellant] als overtreder aangemerkt kan worden. Ingevolge artikel 5:41 van de Algemene wet bestuursrecht legt het bestuursorgaan geen bestuurlijke boete op voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 27 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:929, is de overtreder degene die het desbetreffende wettelijke voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden. Dat is in de eerste plaats degene die de verboden handeling fysiek heeft verricht. Daarnaast kan in bepaalde gevallen degene die de overtreding niet zelf feitelijk heeft begaan, maar aan wie de handeling is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en daarom als overtreder worden aangemerkt. De rechtbank heeft terecht verwezen naar jurisprudentie van de Afdeling waaruit volgt dat van de eigenaar van een pand die dat verhuurt, mag worden gevergd dat hij zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik dat van het verhuurde pand wordt gemaakt. Om niet verantwoordelijk te kunnen worden gehouden voor onrechtmatig gebruik van het door hem verhuurde pand dient de eigenaar aannemelijk te maken dat hij niet wist en niet kon weten dat het pand voor verhuur aan toeristen werd gebruikt.
7.    [appellant] heeft ter zitting bij de rechtbank verklaard dat [hoofdbewoner] de woning niet meer huurde ten tijde van de overtreding. In het hogerberoepschrift is daarentegen gesteld dat de woning wel aan [hoofdbewoner] werd verhuurd en ter zitting is aangevoerd dat sprake was van een huurrelatie. Vaststaat dat [appellant] de sleutels van de woning aan [hoofdbewoner] had overhandigd en dat laatstgenoemde de sleutels, met medeweten van [appellant], in bezit had ten tijde van de overtreding en de vakantie van hem en zijn dochter. Verder staat vast dat [hoofdbewoner] een huurcontract heeft gehad en in bepaalde periodes in de woning verbleef. Onder deze omstandigheden had het op de weg van [appellant] gelegen om zich voldoende over het gebruik van de woning te informeren. Niet is gebleken dat hij dat heeft gedaan. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen is de enkele stelling dat hij een vriend opdracht had gegeven om tijdens zijn vakantie het pand in de gaten te houden, daartoe onvoldoende. Het vermoeden van de toezichthouders dat in de woning was ingebroken doet aan het bovenstaande niet af. [appellant] heeft zich los daarvan onvoldoende geïnformeerd over het gebruik van de woning.
8.    Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen dient, aangezien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, de hoogte van de boete te worden getoetst aan artikel 5:46, derde lid, van de Awb. Hierin is bepaald dat het bestuursorgaan, indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, niettemin een lagere bestuurlijke boete oplegt, indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 5 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1820, kunnen een verminderde verwijtbaarheid, een beperkte ernst van een overtreding en een geringe financiële draagkracht worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 5:46, derde lid, van de Awb, die aanleiding geven om een boete te matigen. Voor zover de overtreder stelt dat een of meer van deze omstandigheden aan de orde zijn, moet hij dat aannemelijk maken.
9.    Daargelaten dat [appellant] eerst ter zitting van de Afdeling met een beroep op zijn inkomensgegevens over 2018 een beroep heeft gedaan op matiging, kan dat beroep niet slagen omdat het niet voldoende met stukken is gestaafd. Zonder inzicht te geven in zijn vermogenspositie kan niet worden vastgesteld wat de financiële draagkracht van [appellant] is.
10.    De betogen falen.
Slotsom
11.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
12.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. J.J. van Eck en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.
w.g. Bijloos    w.g. Klein
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2019
176-898.
BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:41
Het bestuursorgaan legt geen bestuurlijke boete op voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.
Artikel 8:69a
De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Algemene wet op het binnentreden
Artikel 1
1. Degene die bij of krachtens de wet belast is met de opsporing van strafbare feiten of enig ander onderzoek, met de uitvoering van een wettelijk voorschrift of met het toezicht op de naleving daarvan, dan wel een bevoegdheid tot vrijheidsbeneming uitoefent, en uit dien hoofde in een woning binnentreedt, is verplicht zich voorafgaand te legitimeren en mededeling te doen van het doel van het binnentreden. Indien twee of meer personen voor hetzelfde doel in een woning binnentreden, rusten deze verplichtingen slechts op degene die bij het binnentreden de leiding heeft.
[…]
Huisvestingswet
Artikel 21
Het is verboden om een woonruimte, behorend tot een met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening aangewezen categorie gebouwen en die gelegen is in een in de huisvestingsverordening aangewezen wijk, zonder vergunning van burgemeester en wethouders:
a. anders dan ten behoeve van de bewoning of het gebruik als kantoor of praktijkruimte door de eigenaar aan de bestemming tot bewoning te onttrekken of onttrokken te houden;
[…]
Artikel 34
De toezichthouder is bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner.
Huisvestingsverordening Amsterdam 2016
Artikel 3.1.2 Reikwijdte vergunningplicht
1. De in artikel 3.1.1 aangewezen woonruimten mogen niet zonder vergunning als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder d van de wet:
a. anders dan ten behoeve van bewoning of het gedeeltelijk gebruik als kantoor of praktijkruimte door de eigenaar aan de bestemming tot bewoning worden onttrokken; of
[…]