ECLI:NL:RVS:2019:4251

Raad van State

Datum uitspraak
18 december 2019
Publicatiedatum
18 december 2019
Zaaknummer
201807907/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
  • F.D. van Heijningen
  • A. ten Veen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake openbaarmaking van informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur

Op 18 september 2017 heeft de minister van Veiligheid en Justitie een verzoek van [appellant] om openbaarmaking van informatie op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) afgewezen. Dit verzoek betrof de openbaarmaking van de minuten van vier beschikkingen tot verlening van verblijfsvergunningen aan uit Afghanistan afkomstige Sikhs. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft het bezwaar van [appellant] ongegrond verklaard, waarna de rechtbank Amsterdam op 5 september 2018 het beroep van [appellant] tegen deze beslissing ongegrond verklaarde. Hierop heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

Tijdens de zitting op 29 mei 2019 heeft [appellant], vertegenwoordigd door mr. F.L.M. van Haren, zijn standpunt toegelicht. De staatssecretaris, vertegenwoordigd door S. Raterink, heeft de weigering tot openbaarmaking van de minuten gehandhaafd, stellende dat deze persoonsgegevens bevatten en dat openbaarmaking inbreuk zou maken op de persoonlijke levenssfeer van de betrokken vreemdelingen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht de openbaarmaking had geweigerd op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob.

In hoger beroep betoogde [appellant] dat de rechtbank had miskend dat, bij anonimisering van de minuten, de identiteit van de betrokkenen niet kon worden achterhaald. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de staatssecretaris de weigering tot openbaarmaking op juiste gronden heeft gehandhaafd. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank, met verbetering van gronden, en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 18 december 2019.

Uitspraak

201807907/1/A3.
Datum uitspraak: 18 december 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 september 2018 in zaak nr. 17/7000 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 18 september 2017 heeft de minister van Veiligheid en Justitie een verzoek van [appellant] om openbaarmaking van informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) afgewezen.
Bij besluit van 13 november 2017 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 september 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft de Afdeling toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 mei 2019, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. F.L.M. van Haren, advocaat te Amsterdam, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door S. Raterink, zijn verschenen.
Overwegingen
Juridisch toetsingskader
1.    Het juridisch toetsingskader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak, die daarvan deel uitmaakt.
Inleiding
2.    [appellant] heeft met een beroep op de Wob verzocht om openbaarmaking van de minuten behorend bij vier beschikkingen tot verlening van een verblijfsvergunning aan uit Afghanistan afkomstige Sikhs. [appellant]s gemachtigde heeft juridische bijstand aan hen verleend in de procedure tot verkrijging van die vergunning. Aan hen zijn verblijfsvergunningen verleend, hoewel volgens de staatssecretaris hun asielrelaas ongeloofwaardig was omdat zij al geruime tijd uit Afghanistan weg waren op het moment dat zij daar naar eigen zeggen problemen ondervonden. Volgens de staatssecretaris zijn die besluiten ambtelijke misslagen. [appellant] wil met de minuten aantonen dat, zoals hij meent, de staatssecretaris de verblijfsvergunningen heeft verleend op grond van de overweging dat getoetst moet worden wat de betrokken vreemdelingen te wachten staat bij terugkeer in Afghanistan op het moment van de beschikking. Indien dit uit de minuten naar voren komt, dan heeft de staatssecretaris de verlening van deze vergunningen ten onrechte als een ambtelijke misslag aangemerkt, aldus [appellant]. In zijn verzoekschrift worden de personen aan wie de bedoelde verblijfsvergunningen zijn verleend bij name genoemd en de data en nummers van de aan ieder van deze personen verleende vergunningen vermeld.
De staatssecretaris heeft de weigering tot openbaarmaking van de minuten gehandhaafd op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder d, en tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob. Daartoe heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat de minuten persoonsgegevens en andere tot de betrokken vreemdelingen en hun familieleden herleidbare gegevens en persoonlijke informatie bevatten.
Aannemelijk is dat openbaarmaking van deze gegevens inbreuk zou maken op hun persoonlijke levenssfeer. Hierbij is van belang dat de identiteit van de personen op wie de minuten betrekking hebben bij [appellant] reeds bekend is. Ook wanneer de minuten worden geanonimiseerd, kan [appellant] met behulp van aan hem reeds bekende informatie achterhalen op welk van de betrokkenen ieder van de minuten betrekking heeft. Het is daarom niet mogelijk de documenten zodanig te anonimiseren dat daarmee het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen voldoende wordt beschermd. Aan dat belang komt in dit geval doorslaggevend gewicht toe.
Eventuele in de minuten aanwezige overwegingen die betrekking hebben op het behoren tot een risicogroep en de vastgestelde geringe indicatie zijn voorts onderdeel van de door de desbetreffende ambtenaar gemaakte analyse van de zaak en moeten als persoonlijke beleidsopvattingen worden gezien, aldus de staatssecretaris.
Aangevallen uitspraak
3.    De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris met een beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob de openbaarmaking van de minuten geheel heeft mogen weigeren en, gelet daarop, de overige door de staatssecretaris van toepassing geachte gronden voor weigering van openbaarmaking onbesproken gelaten.
Hoger beroep
4.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat, wanneer de minuten worden geanonimiseerd, de identiteit van de personen op wie de minuten betrekking hebben door anderen dan [appellant] en zijn gemachtigde niet kan worden achterhaald. Uit de toestemming die de betrokken vreemdelingen eerder aan de gemachtigde hebben verleend om hen in rechte te vertegenwoordigen, volgt dat zij ook hebben toegestemd in het verzoek om geanonimiseerde openbaarmaking van de hen betreffende minuten, aldus [appellant].
4.1.    De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis genomen van de minuten waarvan de staatssecretaris openbaarmaking heeft geweigerd.
4.2.    Niet in geschil is dat de staatssecretaris heeft mogen weigeren de persoonsgegevens van de betrokkenen openbaar te maken.
Niet is gebleken dat de betrokkenen toestemming hebben gegeven tot het geanonimiseerd openbaar maken van de hen betreffende minuten. [appellant] bestrijdt niet dat, zoals de rechtbank heeft overwogen, ook wanneer de minuten worden geanonimiseerd, hij op grond van de aan hem reeds bekende informatie kan achterhalen op welk van de betrokkenen elk van de minuten betrekking heeft. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris om die reden heeft mogen weigeren om specifiek de betrokkenen betreffende informatie in de minuten openbaar te maken op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob.
4.3.    De Afdeling stelt vast dat de in de minuten neergelegde juridische analyses ten dele niet-specifiek de betrokkenen betreffende informatie bevatten. Anders dan de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de staatssecretaris onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe, na anonimisering van de minuten, de openbaarmaking van die informatie kan leiden tot een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer of onevenredige benadeling van de personen op wie de minuten betrekking hebben, of van derden. Dit leidt echter niet tot het door [appellant] beoogde doel, gelet op het navolgende.
4.4.    Bij het besluit op bezwaar heeft de staatssecretaris de openbaarmaking van de juridische analyses in de minuten mede geweigerd omdat deze analyses persoonlijke beleidsopvattingen betreffen. [appellant] heeft in beroep geen gronden tegen deze weigeringsgrond aangevoerd. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de staatssecretaris ten onrechte heeft geweigerd informatie uit de juridische analyses openbaar te maken.
Dit betekent dat de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep terecht ongegrond heeft verklaard.
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient met verbetering van gronden te worden bevestigd.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. F.D. van Heijningen en mr. A. ten Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.C.J. de Wilde, griffier.
w.g. Sevenster    w.g. De Wilde
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2019
598.
BIJLAGE
Wet openbaarheid van bestuur
Artikel 10
1. Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft achterwege voor zover dit:
[-]
d. persoonsgegevens betreft als bedoeld in de artikelen 9, 10 en 87 van de Algemene verordening gegevensbescherming, tenzij de verstrekking kennelijk geen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer maakt.
2. Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
[-]
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
[-]
g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
[-]
Artikel 11
1. In geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, wordt geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.
[-]