ECLI:NL:RVS:2019:4225

Raad van State

Datum uitspraak
18 december 2019
Publicatiedatum
18 december 2019
Zaaknummer
201901308/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdelingen tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf

Op 18 december 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van drie vreemdelingen tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvragen waren op 25 mei 2018 afgewezen, waarna de vreemdelingen bezwaar maakten. Dit bezwaar werd op 5 oktober 2018 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, verklaarde op 6 februari 2019 het beroep van de referent ongegrond. De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. M. Issa, hebben hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Afdeling overweegt dat het hoger beroep zich niet richt tegen de uitspraak van de rechtbank, omdat de vreemdelingen niet hebben toegelicht waarom zij de uitspraak onjuist achten. Hierdoor kan de Afdeling geen inhoudelijk oordeel vellen over het hoger beroep. Op basis van artikel 85 van de Vreemdelingenwet 2000 is het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De staatssecretaris is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. M.V.T.K. Oei, griffier. De uitspraak is openbaar gedaan op 18 december 2019.

Uitspraak

201901308/1/V1.
Datum uitspraak: 18 december 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1], [vreemdeling 2] en [vreemdeling 3] (hierna: de vreemdelingen),
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 6 februari 2019 in zaak nr. 18/7577 in het geding tussen:
[referent]
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluiten van 25 mei 2018 heeft de staatssecretaris aanvragen om de vreemdelingen een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 5 oktober 2018 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdelingen en referent gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 februari 2019 heeft de rechtbank het daartegen door referent ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. M. Issa, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.    Het hoger beroep richt zich niet tegen de uitspraak van de rechtbank. De vreemdelingen leggen namelijk niet uit waarom de uitspraak van de rechtbank volgens hen niet juist is. Daarom kan de Afdeling geen inhoudelijk oordeel geven over het hoger beroep (artikel 85 van de Vw 2000).
2.    Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.V.T.K. Oei, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Oei
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2019
670-941.