ECLI:NL:RVS:2019:4225
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van vreemdelingen tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf
Op 18 december 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van drie vreemdelingen tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvragen waren op 25 mei 2018 afgewezen, waarna de vreemdelingen bezwaar maakten. Dit bezwaar werd op 5 oktober 2018 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, verklaarde op 6 februari 2019 het beroep van de referent ongegrond. De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. M. Issa, hebben hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Afdeling overweegt dat het hoger beroep zich niet richt tegen de uitspraak van de rechtbank, omdat de vreemdelingen niet hebben toegelicht waarom zij de uitspraak onjuist achten. Hierdoor kan de Afdeling geen inhoudelijk oordeel vellen over het hoger beroep. Op basis van artikel 85 van de Vreemdelingenwet 2000 is het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De staatssecretaris is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. M.V.T.K. Oei, griffier. De uitspraak is openbaar gedaan op 18 december 2019.