201803143/1/A2.
Datum uitspraak: 13 februari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 februari 2018 in zaak nr. 17/8013 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 15 maart 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag aan [appellante] over 2014 stopgezet.
Bij besluit van 11 februari 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 februari 2018 heeft de rechtbank het beroep van [appellante] ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 januari 2019, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. M.K. Bhadai, advocaat te Den Haag, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellante] heeft in 2014 voorschotten kinderopvangtoeslag ontvangen voor de buitenschoolse opvang van haar kind. Bij besluit van 15 maart 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag aan [appellante] over 2014 stopgezet. Volgens de dienst heeft [appellante] desgevraagd geen gegevens verstrekt die voor de beoordeling van haar aanspraak op kinderopvangtoeslag over 2014 van belang zijn.
2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat de kinderopvangtoeslag aan [appellante] over 2014 terecht is stopgezet. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat [appellante], ondanks herhaalde verzoeken van de Belastingdienst/Toeslagen, op geen enkele wijze heeft onderbouwd in welke mate kinderopvang is afgenomen, hoeveel kosten zij voor die kinderopvang heeft gemaakt en hoeveel uren zij en haar toeslagpartner gedurende het berekeningsjaar 2014 hebben gewerkt. Verder heeft de rechtbank geen aanleiding gezien het beroep aan te houden in verband met de procedure over de kinderopvangtoeslag over 2013, omdat de gegevens die relevant zijn voor dat berekeningsjaar niet van betekenis zijn voor het recht op kinderopvangtoeslag voor het berekeningsjaar 2014.
3. In hoger beroep betoogt [appellante] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zij bij brieven van 15 januari 2018 en 12 februari 2018 (lees: 15 januari 2017 en 12 februari 2017) de Belastingdienst/Toeslagen heeft verzocht om een nadere termijn te stellen om alsnog aanvullende informatie te kunnen indienen. Ter zitting bij de Afdeling heeft [appellante] toegelicht dat zij vanwege het faillissement van de kinderopvangorganisatie niet in staat was om alle gevraagde documenten te overleggen.
3.1. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 22 juni 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ8833, als ook de uitspraak van 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:864) volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, gelezen in verbinding met artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, dat degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag, moet kunnen aantonen dat hij kosten van kinderopvang heeft gehad en wat de hoogte ervan is. Het voorgaande betekent dat [appellante] als degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag, een deugdelijke administratie dient bij te houden en documenten dient over te leggen waaruit de hoogte van de gemaakte kosten kan worden afgeleid waarvoor toeslag kan worden verstrekt en dat zij die kosten daadwerkelijk heeft betaald. 3.2. Bij brieven van 25 april 2015 en 11 januari 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen [appellante] verzocht om toezending van stukken waaruit het afgenomen aantal uren en de gemaakte opvangkosten in 2014 blijkt. Tevens heeft de Belastingdienst/Toeslagen hangende het bezwaar bij brief van 3 januari 2017 [appellante] verzocht om aanvullende informatie. [appellante] heeft geen stukken overgelegd waaruit het afgenomen aantal uren kinderopvang en de kosten van kinderopvang in 2014 blijken.
Het betoog van [appellante] dat zij in bewijsnood is geraakt omdat de kinderopvangorganisatie failliet is verklaard en zij daardoor niet aan de benodigde documenten kan komen dient, gelet op hetgeen hiervoor onder 3.1. is overwogen, voor haar rekening te blijven. Zoals de Belastingdienst/Toeslagen ter zitting bij de Afdeling terecht naar voren heeft gebracht, heeft [appellante] bovendien niet de documenten waarover zij zelf moet beschikken, zoals de overeenkomst tussen haar en de kinderopvangorganisatie, facturen en bankafschriften, overgelegd. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het aan [appellante], als degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag, is om een deugdelijke administratie van de kinderopvang bij te houden en desgevraagd stukken over die opvang aan de Belastingdienst/Toeslagen te overleggen.
[appellante] heeft bij brieven van 15 januari 2017 en 12 februari 2017 de Belastingdienst/Toeslagen verzocht om een nadere termijn voor het indienen van de benodigde stukken, omdat deze stukken niet kunnen worden verstrekt in verband met de procedure over kinderopvangtoeslag over 2013. Dat [appellante] de Belastingdienst/Toeslagen heeft verzocht om een nadere termijn, brengt niet met zich dat voorbij kan worden gegaan aan de op [appellante] rustende verplichting om aan te tonen dat zij kosten van kinderopvang heeft gehad en wat de hoogte daarvan is.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht de uitbetaling van de voorschotten kinderopvangtoeslag over 2014 heeft stopgezet, omdat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij kosten van kinderopvang heeft gehad en wat de hoogte daarvan is.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Nieuwenhuizen, griffier.
w.g. Pans w.g. Nieuwenhuizen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2019
633.