201805831/3/A3.
Datum beslissing: 10 december 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B] (hierna: tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Hapert, gemeente Bladel,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 15 juni 2018 in zaak nr. 17/1884 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Bladel.
Procesverloop
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 15 juni 2018 in zaak nr. 17/1884. Het gaat in deze zaak om een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob).
Het college heeft bij brief van 1 juli 2019 een lijst van het Regionaal Informatie en Expertise Centrum (hierna: RIEC) overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling kennis zal mogen nemen van deze stukken.
Overwegingen
1. De Afdeling heeft de bodemzaak op 27 februari 2019 ter zitting behandeld, waarna het onderzoek is gesloten. De Afdeling heeft echter aanleiding gezien om met toepassing van artikel 8:68 van de Awb het onderzoek te heropenen, omdat zij nadere inlichtingen nodig had om tot een uitspraak te komen. Uit de bijlagen bij het nadere stuk van [appellant] van 12 februari 2019 volgt dat het RIEC aan [appellant] documenten heeft verstrekt genummerd 30 tot en met 66. [appellant] heeft zich op het standpunt gesteld dat de documenten genummerd 1 tot en met 29 mogelijk onder de reikwijdte van het Wob-verzoek vallen. De Afdeling heeft het college in de gelegenheid gesteld om bij het RIEC na te vragen om welke stukken het gaat, te beoordelen of die stukken onder het college behoren te berusten en zo ja, die te achterhalen. Bij brief van 1 juli 2019 heeft het college een lijst van het RIEC overgelegd waaruit volgt welke stukken het RIEC heeft genummerd van 1 tot en met 29. Het gaat niet om de onderliggende stukken, maar alleen om een lijst met documentnamen. Bij afzonderlijke brief van 1 juli 2019 heeft het college gemotiveerd uiteengezet welke documenten wel en welke niet of niet meer bij het college behoren te berusten.
2. Het college heeft de Afdeling wegens het bestaan van gewichtige redenen verzocht te bepalen dat alleen de Afdeling van de lijst kennis zal nemen. De lijst als zodanig valt niet onder het verzoek van [appellant] op grond van de Wob, zodat de Afdeling hierover een beslissing dient te nemen. Ter motivering van het verzoek heeft de burgemeester aangevoerd dat de lijst inzage geeft in documenten die mogelijk ten grondslag liggen of gaan liggen aan onderzoeken, besluitvorming en procedures. Hierbij dient te worden gedacht aan strafrechtelijke dan wel fiscaalrechtelijke procedures. Daarnaast geeft de lijst inzage in de totstandkoming dan wel de achtergrond daarvan. Gelet hierop wordt mogelijk het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten en het belang van inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen geschaad.
3. Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de Afdeling of de weigering dan wel beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het hoger beroep relevante informatie en het belang dat de bestuursrechter beschikt over alle informatie die nodig is om de zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden.
4. De Afdeling stelt vast dat op de lijst stukken staan, die zijn opgemaakt in het kader van een strafrechtelijk dan wel fiscaalrechtelijk traject. Deze stukken hebben volgens het college ook nooit bij hem berust. Naar het oordeel van de Afdeling weegt het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten en het belang van inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen ten aanzien daarvan zwaarder dan het belang dat [appellant] kennis kan nemen van die documenten op de lijst. De Afdeling acht aannemelijk dat het bekend worden van deze op de lijst vermelde documenten kan leiden tot aantasting van voormelde belangen.
5. Verder staan op de lijst drie documenten vermeld die onderdeel uitmaken van het onderliggende Wob-verzoek. Hierover hoeft geen aparte beslissing te worden genomen.
6. Voor het overige worden op de lijst documenten vermeld die volgens het college niet meer onder hem berusten. Deze documenten geven mogelijk inzicht in de totstandkoming dan wel de achtergrond van onderzoeken, besluitvorming en procedures van de gemeente dan wel convenantpartners van het RIEC. Naar het oordeel van de Afdeling weegt het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten en het belang van inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen ook ten aanzien daarvan zwaarder dan het belang dat [appellant] daarvan kennis kan nemen. Daarbij wordt opgemerkt dat voor zover het college heeft erkend dat deze documenten onder hem behoorden te berusten, de Afdeling in de bodemzaak met kennisneming van de lijst zal bezien of deze motivering standhoudt. Daarmee is het doel waarvoor de Afdeling nadere informatie heeft opgevraagd, namelijk het verifiëren van de stelling dat mogelijk méér documenten bij het college berusten, bereikt. De Afdeling kan deze stelling aan de hand van de lijst controleren.
7. De Afdeling acht het verzoek tot beperkte kennisneming gerechtvaardigd.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek toe;
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Ley-Nell, griffier.
w.g. Daalder w.g. Ley-Nell
lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 december 2019