201804142/1/A2.
Datum uitspraak: 13 februari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, van 8 mei 2018 in zaak nr. 16/4735 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 28 maart 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen, voor zover thans van belang, medegedeeld dat de aan [appellant] toegekende huurtoeslag over 2012 nog niet definitief is berekend.
Bij besluit van 22 oktober 2016 heeft Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 8 mei 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard en de Belastingdienst/Toeslagen veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan [appellant] van € 2000,00. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 januari 2019, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, is verschenen.
Overwegingen
1. In het besluit van 28 maart 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen, voor zover thans van belang, medegedeeld dat de aan [appellant] toegekende huurtoeslag over 2012 nog niet definitief is berekend. Voor de berekening van de huurtoeslag zijn nog niet alle gegevens bekend. Zodra dit het geval is, wordt de huurtoeslag definitief berekend, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.
2. In hoger beroep betoogt [appellant] dat de Belastingdienst/Toeslagen niet heeft onderkend dat hij recht heeft op huurtoeslag over 2012. Daartoe voert [appellant] aan dat de Belastingdienst/Toeslagen zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij niet alle benodigde gegevens heeft verstrekt. Voorts betoogt [appellant] dat huurders van particuliere verhuurders worden gediscrimineerd ten opzichte van huiseigenaren en huurders van een woningcorporatie. Volgens [appellant] heeft hij bovendien aangetoond dat hij huurkosten heeft gemaakt. Verder verzoekt [appellant] om vergoeding van de kosten van de door hem in beroep ingeschakelde deskundige. Ten slotte wijst [appellant] op zijn beroepsgronden.
3. In het besluit van 28 maart 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellant] medegedeeld dat de aan hem toegekende huurtoeslag over 2012 nog niet definitief is berekend. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, is de brief van 28 maart 2014 ten aanzien van de huurtoeslag niet op enig rechtsgevolg gericht en is de brief in zoverre geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Derhalve heeft de rechtbank terecht overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht het bezwaar van [appellant] niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hetgeen [appellant] inhoudelijk heeft aangevoerd over de beoordeling van zijn aanspraak op huurtoeslag over 2012 dient derhalve buiten beschouwing te worden gelaten. Aangezien de rechtbank het beroep van [appellant] terecht ongegrond heeft verklaard, wordt hij evenmin gevolgd in zijn betoog dat de rechtbank de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van de proceskosten had moeten veroordelen.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Nieuwenhuizen, griffier.
w.g. Pans w.g. Nieuwenhuizen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2019
633.