ECLI:NL:RVS:2019:3973

Raad van State

Datum uitspraak
27 november 2019
Publicatiedatum
27 november 2019
Zaaknummer
201805545/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bewonersvergunning en hoger beroep tegen besluit college van burgemeester en wethouders van Amsterdam

In deze zaak gaat het om de intrekking van een bewonersvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Op 20 december 2016 heeft het college de aan [appellant sub 2] verleende bewonersvergunning met ingang van 1 mei 2017 ingetrokken. Dit besluit werd gevolgd door een ongegrondverklaring van het bezwaar door het college op 5 juli 2017. De rechtbank Amsterdam heeft op 31 mei 2018 het beroep van [appellant sub 2] gegrond verklaard en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen. Het college heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak, terwijl [appellant sub 2] voorwaardelijk incidenteel hoger beroep heeft ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 27 februari 2019 en 15 oktober 2019 behandeld. De relevante bepalingen van de Parkeerverordening 2013 en het Uitwerkingsbesluit parkeerverordening stadsdeel Nieuw-West 2016 zijn in de uitspraak opgenomen. De Afdeling overweegt dat het college terecht de bewonersvergunning heeft ingetrokken, omdat [appellant sub 2] over een stallingsplaats in parkeergarage Oranjekwartier kan beschikken. Het college heeft betoogd dat het aspect luchtkwaliteit niet kan worden betrokken in de belangenafweging, wat door de Afdeling wordt onderschreven.

De rechtbank had de beroepsgrond van [appellant sub 2] dat het college de hardheidsclausule had moeten toepassen onbesproken gelaten. De Afdeling oordeelt dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de situatie van [appellant sub 2] niet onder de reikwijdte van de hardheidsclausule valt. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, en het beroep van [appellant sub 2] wordt ongegrond verklaard. Het besluit van het college van 11 september 2018 wordt eveneens vernietigd, omdat de grondslag aan dit besluit komt te ontvallen door de vernietiging van de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

201805545/1/A3.
Datum uitspraak: 27 november 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1.    het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,
2.    [appellant sub 2], wonend te Amsterdam,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 mei 2018 in zaak nr. 17/4729 in het geding tussen:
[appellant sub 2]
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 20 december 2016 heeft het college de aan [appellant sub 2] verleende bewonersvergunning met ingang van 1 mei 2017 ingetrokken.
Bij besluit van 5 juli 2017 heeft het college het door [appellant sub 2] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 mei 2018 heeft de rechtbank het door [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 5 juli 2017 vernietigd en het college opgedragen binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak. De uitspraak van de rechtbank is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
[appellant sub 2] heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld en een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 11 september 2018 heeft het college opnieuw besloten op het bezwaar.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 februari 2019, waar het college, vertegenwoordigd door mr. D.R. de Vries, en [appellant sub 2], vertegenwoordigd door [gemachtigde], zijn verschenen.
Na het sluiten van het onderzoek heeft de enkelvoudige kamer de zaak verwezen naar een meervoudige kamer.
De Afdeling heeft de zaak opnieuw ter zitting behandeld op 15 oktober 2019, waar het college, vertegenwoordigd door mr. D.R. de Vries, en [appellant sub 2], bijgestaan door [gemachtigde], zijn verschenen.
Overwegingen
1.    De relevante bepalingen van de Parkeerverordening 2013 (hierna: de Parkeerverordening) en het Uitwerkingsbesluit parkeerverordening stadsdeel Nieuw-West 2016 zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
Inleiding
2.    [appellant sub 2] woont aan het [locatie] te Amsterdam. Het college heeft hem een bewonersvergunning verleend voor het parkeren van zijn auto met het kenteken [...]. Deze auto is hybride. [appellant sub 2] parkeert zijn auto dagelijks bij een oplaadpaal aan een openbare weg waar hij zijn auto gedurende enkele uren oplaadt. Bij het besluit van 20 december 2016 heeft het college de bewonersvergunning ingetrokken, omdat is vastgesteld dat [appellant sub 2] over een stallingsplaats in parkeergarage Oranjekwartier kan beschikken. Die parkeergarage staat in de nabijheid van zijn woning. Bij het besluit van 5 juli 2017 is het bezwaar, onder overneming van het advies van de gemeentelijke bezwaarschriftencommissie van 28 maart 2017, ongegrond verklaard en is de bewonersvergunning ingetrokken met ingang van 1 november 2017. [appellant sub 2] stelt dat het intrekken van zijn bewonersvergunning maandelijks tot hoge kosten voor hem zal leiden. Omdat er in de parkeergarage geen oplaadpaal staat, is hij voor het opladen van zijn auto aangewezen op een oplaadpaal aan de openbare weg. Na het intrekken van de vergunning zal hij naast de kosten voor een parkeerplek in de parkeergarage ook de kosten voor het parkeren aan de openbare weg moeten betalen.
Aangevallen uitspraak
3.    De rechtbank heeft overwogen dat het uitgangspunt van het college om geen bewonersvergunning te verlenen indien een bewoner kan beschikken over een stallingsplaats, gezien de parkeerdruk in Amsterdam, redelijk is. Niettemin is het besluit van 5 juli 2017 onvoldoende gemotiveerd, omdat het college daarin geen aandacht heeft besteed aan het aspect luchtkwaliteit. Daarbij is van belang dat het verbeteren van de luchtkwaliteit in Amsterdam één van de speerpunten van beleid voor de gemeente is, aldus de rechtbank.
De hoger beroepen
4.    Het college betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het aspect luchtkwaliteit niet kan worden betrokken in de belangenafweging. Artikel 37, eerste lid, van de Parkeerverordening is een dwingende bepaling en geeft voor een nadere belangenafweging geen ruimte. Omdat [appellant sub 2] niet meer aan de voorwaarden voor een bewonersvergunning voldoet, was het college derhalve gehouden die vergunning in te trekken, aldus het college.
4.1.    Ter zitting is de vraag besproken of de parkeerplaatsen in parkeergarage Oranjekwartier als stallingsplaatsen in de zin van artikel 1, aanhef en onder gg, van de Parkeerverordening kunnen worden aangemerkt. De Afdeling overweegt dat [appellant sub 2] in de beroepsprocedure in een brief van 11 april 2018, die in die procedure als nader stuk is ingediend, vermeld heeft dat hij op basis van hetgeen ter zitting bij de rechtbank is besproken, ervan uitgaat dat de parkeerplaatsen in parkeergarage Oranjekwartier als stallingsplaatsen kunnen worden aangemerkt. De aangevallen uitspraak is gebaseerd op de veronderstelling dat die parkeerplaatsen stallingsplaatsen zijn. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak en het standpunt dat de parkeerplaatsen geen stallingsplaatsen zijn in de beroepsprocedure uitdrukkelijk niet is betrokken, kan dat standpunt in hoger beroep, wat daarvan ook zij, niet meer aan de Afdeling worden voorgelegd. Dat standpunt dient daarom buiten beschouwing te blijven.
4.2.    Ingevolge artikel 37, eerste lid, aanhef en onder c, van de Parkeerverordening trekt het college een vergunning in, indien niet is voldaan of niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening. Nu in de voorliggende procedure ervan wordt uitgegaan dat [appellant sub 2] over een stallingsplaats in parkeergarage Oranjekwartier kan beschikken, was het college op grond van die bepaling, in samenhang gelezen met artikel 9, vierde lid, van de Parkeerverordening, gehouden de bewonersvergunning van [appellant sub 2] in te trekken. Het college betoogt terecht dat artikel 37, eerste lid, aanhef en onder c, van de Parkeerverordening geen ruimte biedt voor een nadere belangenafweging.
Het betoog van het college slaagt.
5.    [appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank de beroepsgrond dat het college de hardheidsclausule had moeten toepassen ten onrechte onbesproken heeft gelaten.
5.1.    De rechtbank heeft die beroepsgrond onbesproken gelaten, omdat zij op grond van haar oordeel dat het college ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het aspect luchtkwaliteit tot een vernietiging van het besluit van 5 juli 2017 is gekomen. De enkele omstandigheid dat de rechtbank niet alle bij haar aangedragen beroepsgronden heeft besproken, is geen reden de aangevallen uitspraak te vernietigen. Onder verwijzing naar hetgeen zij zal overwegen onder 6.1, kan het betoog van [appellant sub 2] dat het college de hardheidsclausule had moeten toepassen niet slagen.
5.2.    Het hoger beroep is gegrond. Het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de beroepsgrond van [appellant sub 2] beoordelen dat het college ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan de hardheidsclausule.
Het beroep van [appellant sub 2]
6.    Het college stelt dat alleen in gevallen die bij de totstandkoming van de Parkeerverordening niet waren voorzien en die tot een bijzondere hardheid leiden toepassing wordt gegeven aan de hardheidsclausule. De situatie van [appellant sub 2] valt niet onder de reikwijdte van de hardheidsclausule, aldus het college.
6.1.    Ingevolge artikel 40 van de Parkeerverordening is het college bevoegd, in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar zijn oordeel tot een bijzondere hardheid leidt, ten gunste van de aanvrager af te wijken van het bepaalde in deze verordening. Hoewel de hardheidsclausule ruimte biedt voor een belangenafweging, kan het aspect luchtkwaliteit nooit een rol spelen in de individuele afweging in het kader van de hardheidsclausule van artikel 40 van de Parkeerverordening. Daargelaten de vraag of het belang van een goede luchtkwaliteit in het kader van dit besluit relevant is, is de hardheidsclausule voor een dergelijk algemeen belang niet bedoeld. Verder heeft het college zich op het standpunt mogen stellen dat het betalen van de kosten voor het parkeren aan de openbare weg naast de kosten voor een parkeerplek in de parkeergarage niet van een bijzondere hardheid voor [appellant sub 2] getuigt. Dit zou anders kunnen zijn indien [appellant sub 2] aannemelijk had gemaakt dat hij dusdanig afhankelijk is van een oplaadpaal in de nabijheid van zijn woning dat het opladen op een andere plek, waar hij geen parkeerkosten hoeft te betalen, niet van hem kan worden gevergd.
Het betoog van [appellant sub 2] faalt.
6.2.    Het beroep tegen het besluit van 5 juli 2017 is ongegrond.
Het besluit van 11 september 2018
7.    Bij het besluit van 11 september 2018 heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 20 december 2016, onder overneming van het advies van de gemeentelijke bezwaarschriftencommissie van 7 september 2018, opnieuw ongegrond verklaard. De bewonersvergunning van [appellant sub 2] is met ingang van 1 mei 2019 ingetrokken. Het besluit van 11 september 2018 is genomen ter uitvoering van de aangevallen uitspraak. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding. Omdat de grondslag aan het besluit van 11 september 2018 komt te ontvallen door de vernietiging van de aangevallen uitspraak dient dat besluit te worden vernietigd.
Proceskosten
8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    verklaart het incidenteel hoger beroep ongegrond;
III.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 mei 2018 in zaak nr. 17/4729;
IV.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
V.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam van 11 september 2018, kenmerk SPA/UIT/2018002762.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. B.J. Schueler en mr. A. ten Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. K.S. Man, griffier.
w.g. Borman    w.g. Man
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 november 2019
629.
BIJLAGE
Parkeerverordening 2013
Artikel 1
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
[…]
gg. stallingsplaats: plaats, juridisch, feitelijk of planologisch bestemd of bedoeld om motorvoertuigen te stallen, gelegen buiten de openbare weg en niet voor het openbaar verkeer openstaand of toegankelijk.
Artikel 9
1. Het college kan een bewonersvergunning verlenen aan de houder van een motorvoertuig die bewoner is van een zelfstandige woning, gelegen in een vergunninggebied, en een bewoner van die zelfstandige woning niet beschikt of niet kan beschikken over een stallingsplaats en/of een belanghebbendenparkeerplaats binnen de gemeente Amsterdam.
[…]
4. Indien binnen een vergunninggebied twee of drie bewonersvergunningen per zelfstandige woning kunnen worden verleend, wordt het aantal stallingsplaatsen en belanghebbendenparkeerplaatsen waar bewoners of een bewoner van die zelfstandige woning over beschikken of kunnen beschikken afgetrokken van het maximum aantal te verlenen bewonersvergunningen per zelfstandige woning.
Artikel 37
1. Het college trekt een vergunning in, indien:
[…]
c. niet voldaan of niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening of de vigerende Verordening Parkeerbelasting.
Artikel 40
Het college is bevoegd, in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel tot een bijzondere hardheid leidt, ten gunste van de aanvrager af te wijken van het bepaalde in deze verordening.
Uitwerkingsbesluit parkeerverordening stadsdeel Nieuw-West 2016, zoals dat luidde ten tijde van belang
Artikel 2
In het stadsdeel bestaan de volgende vergunninggebieden:
[…]
3. Vergunninggebied Nieuw-West 3 - waarvan de buitengrenzen worden gevormd door: (1) het midden van de Jan van Galenstraat tussen het spoorwegtalud en de Einsteinweg (A10), (2) de Einsteinweg (A10), (3) de noordzijde van de Jan Evertsenstraat, (4) de westzijde van de Orteliuskade, (5) het midden van de Westlandgracht, (6) de noordzijde van de Henk Sneevlietweg, (7) de Einsteinweg (A10) tot aan de Schinkelbrug, (8) de ringspoordijk tot de Henk Sneevlietweg, (9) het midden van de Henk Sneevlietweg, (10) het midden van de Johan Huizingalaan, (11) het midden van de Slotervaart tot aan het spoorwegtalud en (12) het spoorwegtalud tussen de Slotervaart en het midden van de Jan van Galenstraat.
Artikel 3
In stadsdeel Nieuw-West zijn geen deelvergunninggebieden ingesteld.
Artikel 9
1. Het aantal te verlenen bewonersvergunningen, dan wel milieuparkeervergunningen voor bewoners bedraagt in alle vergunninggebieden maximaal twee per zelfstandige woning.
[…]
5. Het aantal te verlenen bewonersvergunningen wordt verminderd met het aantal bij de woning behorende of zich op het grondgebied van de woning bevindende stallingplaatsen en / of belanghebbendenparkeerplaatsen, waaronder inbegrepen een gehandicapten parkeerplaats op kenteken.