ECLI:NL:RVS:2019:3965

Raad van State

Datum uitspraak
14 november 2019
Publicatiedatum
27 november 2019
Zaaknummer
201908062/1/A2 en 201908062/2/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Educatieve Maatregel Gedrag en Verkeer opgelegd door CBR na verkeersincident

Op 14 november 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een mondelinge uitspraak gedaan in een zaak tussen [verzoeker] en het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De zaak betreft de oplegging van een Educatieve Maatregel Gedrag en Verkeer (EMG) aan [verzoeker], naar aanleiding van een melding van de korpschef en een Mutatierapport. Dit rapport vermeldt dat een hoofdagent op 22 juni 2019 heeft waargenomen dat [verzoeker] als bestuurder van zijn auto enkele auto’s rechts heeft ingehaald en over een busbaan heeft gereden.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek van [verzoeker] om een voorlopige voorziening te treffen afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland bevestigd. De rechtbank had geoordeeld dat het CBR op het Mutatierapport mocht afgaan, en de voorzieningenrechter volgde deze redenering. De hoofdagent had in het rapport met honderd procent zekerheid verklaard [verzoeker] te hebben herkend, en de enkele ontkenning van [verzoeker] was onvoldoende om aan de juistheid van deze verklaring te twijfelen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van de bewijsvoering in verkeerszaken en de rol van het CBR bij het opleggen van maatregelen op basis van politie-informatie. De uitspraak is een bevestiging van de rechtsgang en de toepassing van de Algemene wet bestuursrecht, met name artikel 8:81 en 8:86, die betrekking hebben op voorlopige voorzieningen en hoger beroep.

Uitspraak

201908062/1/A2 en 201908062/2/A2.
Datum uitspraak: 14 november 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland (hierna: de rechtbank) van 18 november 2019 in zaak nrs. 19/4818 en 19/5677 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).
Openbare zitting gehouden op 14 november 2019 om 14:45 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. R. Uylenburg, voorzieningenrechter
griffier: mr. H. Oranje
Verschenen:
[verzoeker], vertegenwoordigd door [gemachtigde];
het CBR, vertegenwoordigd door mr. M.M. Kleijbeuker.
Het CBR heeft op basis van een melding van de korpschef als bedoeld in artikel 27 van de Politiewet 2012 en een daarbij gevoegd Mutatierapport aan [verzoeker] een Educatieve Maatregel Gedrag en Verkeer (EMG) opgelegd, omdat volgens het Mutatierapport een hoofdagent van politie op 22 juni 2019 heeft waargenomen dat [verzoeker], als bestuurder van zijn auto, enkele auto’s rechts heeft ingehaald en over een busbaan heeft gereden.
De voorzieningenrechter
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    wijst het verzoek af.
Daartoe overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
•    Het betoog van [verzoeker] dat onomstotelijk moet vaststaan dat hij op de betrokken avond in zijn Volkswagen reed, volgt de Afdeling niet. Volgens de rechtspraak van de Afdeling moet met voldoende zekerheid vaststaan dat hij die avond in zijn Volkswagen reed. Dat is het geval. Dat volgt uit het Mutatierapport.
•    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het CBR op het Mutatierapport mocht afgaan. De omstandigheden ten tijde van de waarneming maken niet dat dit niet mocht.
•    De hoofdagent van politie heeft in het Mutatierapport namelijk vermeld dat hij [verzoeker] met honderd procent zekerheid heeft herkend. De enkele ontkenning van [verzoeker] dat hij die avond in zijn auto heeft gereden is onvoldoende om aan de juistheid van de verklaringen van de hoofdagent te twijfelen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
w.g. Uylenburg    w.g. Oranje
voorzieningenrechter    griffier
507.