ECLI:NL:RVS:2019:3957
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning en hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard
Op 25 november 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling had in eerste instantie een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd gekregen, maar deze was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 2 oktober 2018 ingetrokken. Tevens was zijn aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van die vergunning afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar dit bezwaar werd op 21 februari 2019 door de staatssecretaris ongegrond verklaard. Hierop volgde een beroep bij de rechtbank, die op 18 juli 2019 het beroep van de vreemdeling eveneens ongegrond verklaarde.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.A. Madern, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld. In de overwegingen van de Raad van State werd echter vastgesteld dat het hoger beroep zich niet richtte tegen de uitspraak van de rechtbank, omdat de vreemdeling niet had uitgelegd waarom deze uitspraak volgens hem onjuist was. Hierdoor kon de Afdeling geen inhoudelijk oordeel geven over het hoger beroep, wat leidde tot de conclusie dat het hoger beroep niet-ontvankelijk was. De staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum, 25 november 2019.