ECLI:NL:RVS:2019:3957

Raad van State

Datum uitspraak
25 november 2019
Publicatiedatum
26 november 2019
Zaaknummer
201906128/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning en hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard

Op 25 november 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling had in eerste instantie een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd gekregen, maar deze was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 2 oktober 2018 ingetrokken. Tevens was zijn aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van die vergunning afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar dit bezwaar werd op 21 februari 2019 door de staatssecretaris ongegrond verklaard. Hierop volgde een beroep bij de rechtbank, die op 18 juli 2019 het beroep van de vreemdeling eveneens ongegrond verklaarde.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.A. Madern, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld. In de overwegingen van de Raad van State werd echter vastgesteld dat het hoger beroep zich niet richtte tegen de uitspraak van de rechtbank, omdat de vreemdeling niet had uitgelegd waarom deze uitspraak volgens hem onjuist was. Hierdoor kon de Afdeling geen inhoudelijk oordeel geven over het hoger beroep, wat leidde tot de conclusie dat het hoger beroep niet-ontvankelijk was. De staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum, 25 november 2019.

Uitspraak

201906128/1/V3.
Datum uitspraak: 25 november 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 18 juli 2019 in zaak nr. 19/2071 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 2 oktober 2018 heeft de staatssecretaris de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingetrokken en zijn aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van die vergunning afgewezen.
Bij besluit van 21 februari 2019 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 juli 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.A. Madern, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.    Het hoger beroep richt zich niet tegen de uitspraak van de rechtbank. De vreemdeling legt namelijk niet uit waarom de uitspraak van de rechtbank volgens hem niet juist is. Daarom kan de Afdeling geen inhoudelijk oordeel geven over het hoger beroep (artikel 85 van de Vw 2000).
2.    Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Van Leeuwen
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 november 2019
373.