ECLI:NL:RVS:2019:3944

Raad van State

Datum uitspraak
21 november 2019
Publicatiedatum
21 november 2019
Zaaknummer
201904315/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen buiten behandeling stellen aanvraag verblijfsvergunning asiel

Op 21 november 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de minister, nu de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 28 mei 2019 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris om de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel buiten behandeling te stellen, vernietigd. De staatssecretaris was verplicht om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van de vreemdeling.

In het hoger beroep stelde de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld. De Raad van State oordeelde echter dat de staatssecretaris belang had bij het hoger beroep, omdat de uitspraak van de rechtbank hem verplichtte om de aanvraag in behandeling te nemen of de vreemdeling te verzoeken om de aanvraag te completeren. De Raad van State concludeerde dat het hoger beroep niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank leidde, omdat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en veroordeelde de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in verband met de behandeling van het hoger beroep opkwamen. De proceskosten werden vastgesteld op € 512,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 22 november 2019.

Uitspraak

201904315/1/V2.
Datum uitspraak: 21 november 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister, nu de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 28 mei 2019 in zaak nr. NL19.10030 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 30 april 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, buiten behandeling gesteld.
Bij uitspraak van 28 mei 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat een nieuw besluit wordt genomen op de aanvraag met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.E.M. de Vries, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.    Anders dan de vreemdeling aanvoert heeft de staatssecretaris belang bij zijn hoger beroep, omdat de uitspraak van de rechtbank de staatssecretaris verplicht de aanvraag in behandeling te nemen of de vreemdeling aanvullend te verzoeken om de aanvraag te completeren. Verder voldoet het hoger beroep, anders dan de vreemdeling betoogt, aan artikel 85, tweede lid, van de Vw 2000. Uit het hogerberoepschrift blijkt tegen welke overweging in de uitspraak de staatssecretaris opkomt en op welke gronden hij dit doet.
2.    Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    veroordeelt de staatssecretaris tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Bosma, griffier.
w.g. Sevenster    w.g. Bosma
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 november 2019
572-942.