ECLI:NL:RVS:2019:3940
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep vreemdelingenbewaring en niet-ontvankelijkheid
Op 21 november 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de vreemdeling die op 16 oktober 2019 in vreemdelingenbewaring was gesteld. De vreemdeling had eerder, op 4 november 2019, een beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, die zijn verzoek om schadevergoeding had afgewezen en het beroep ongegrond had verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.G. Matze, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak heeft vastgesteld dat het hoger beroep zich niet richt tegen de uitspraak van de rechtbank, omdat de vreemdeling niet heeft uitgelegd waarom deze uitspraak volgens hem onjuist zou zijn. Hierdoor kon de Afdeling geen inhoudelijk oordeel geven over het hoger beroep, zoals vereist volgens artikel 85 van de Vreemdelingenwet 2000. De Afdeling heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, wat betekent dat de zaak niet verder in behandeling wordt genomen.
De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden, aangezien het hoger beroep niet-ontvankelijk is verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 21 november 2019, en is vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. S.H. Nienhuis, griffier.