ECLI:NL:RVS:2019:3940

Raad van State

Datum uitspraak
21 november 2019
Publicatiedatum
21 november 2019
Zaaknummer
201908135/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdelingenbewaring en niet-ontvankelijkheid

Op 21 november 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de vreemdeling die op 16 oktober 2019 in vreemdelingenbewaring was gesteld. De vreemdeling had eerder, op 4 november 2019, een beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, die zijn verzoek om schadevergoeding had afgewezen en het beroep ongegrond had verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.G. Matze, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak heeft vastgesteld dat het hoger beroep zich niet richt tegen de uitspraak van de rechtbank, omdat de vreemdeling niet heeft uitgelegd waarom deze uitspraak volgens hem onjuist zou zijn. Hierdoor kon de Afdeling geen inhoudelijk oordeel geven over het hoger beroep, zoals vereist volgens artikel 85 van de Vreemdelingenwet 2000. De Afdeling heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, wat betekent dat de zaak niet verder in behandeling wordt genomen.

De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden, aangezien het hoger beroep niet-ontvankelijk is verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 21 november 2019, en is vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. S.H. Nienhuis, griffier.

Uitspraak

201908135/1/V3.
Datum uitspraak: 21 november 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 4 november 2019 in zaak nr. NL19.25049 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 16 oktober 2019 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.
Bij uitspraak van 4 november 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.G. Matze, advocaat te Breda, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.    Het hoger beroep richt zich niet tegen de uitspraak van de rechtbank. De vreemdeling legt namelijk niet uit waarom de uitspraak van de rechtbank volgens hem niet juist is. Daarom kan de Afdeling geen inhoudelijk oordeel geven over het hoger beroep (artikel 85 van de Vw 2000).
2.    Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.H. Nienhuis, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Nienhuis
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2019
466-945.