ECLI:NL:RVS:2019:3939

Raad van State

Datum uitspraak
21 november 2019
Publicatiedatum
21 november 2019
Zaaknummer
201908123/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdelingenbewaring en niet-ontvankelijkheid

Op 21 november 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de vreemdeling die op 18 oktober 2019 in vreemdelingenbewaring was gesteld. De vreemdeling had eerder beroep ingesteld tegen een mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, die op 31 oktober 2019 had geoordeeld dat het beroep ongegrond was en het verzoek om schadevergoeding had afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.G. Matze, heeft hoger beroep ingesteld, maar de Afdeling oordeelde dat het hoger beroep niet gericht was tegen de uitspraak van de rechtbank. De vreemdeling heeft niet toegelicht waarom de uitspraak van de rechtbank volgens hem onjuist was, waardoor de Afdeling geen inhoudelijk oordeel kon geven over het hoger beroep. Dit leidde tot de conclusie dat het hoger beroep niet-ontvankelijk was. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd vrijgesteld van het vergoeden van proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

201908123/1/V3.
Datum uitspraak: 21 november 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 31 oktober 2019 in zaak nr. NL19.25051 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 18 oktober 2019 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.
Bij mondelinge uitspraak van 31 oktober 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.G. Matze, advocaat te Breda, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.    Het hoger beroep richt zich niet tegen de uitspraak van de rechtbank. De vreemdeling legt namelijk niet uit waarom de uitspraak van de rechtbank volgens hem niet juist is. Daarom kan de Afdeling geen inhoudelijk oordeel geven over het hoger beroep (artikel 85 van de Vw 2000).
2.    Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.H. Nienhuis, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Nienhuis
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2019
466-945.