ECLI:NL:RVS:2019:3939
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep vreemdelingenbewaring en niet-ontvankelijkheid
Op 21 november 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de vreemdeling die op 18 oktober 2019 in vreemdelingenbewaring was gesteld. De vreemdeling had eerder beroep ingesteld tegen een mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, die op 31 oktober 2019 had geoordeeld dat het beroep ongegrond was en het verzoek om schadevergoeding had afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.G. Matze, heeft hoger beroep ingesteld, maar de Afdeling oordeelde dat het hoger beroep niet gericht was tegen de uitspraak van de rechtbank. De vreemdeling heeft niet toegelicht waarom de uitspraak van de rechtbank volgens hem onjuist was, waardoor de Afdeling geen inhoudelijk oordeel kon geven over het hoger beroep. Dit leidde tot de conclusie dat het hoger beroep niet-ontvankelijk was. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd vrijgesteld van het vergoeden van proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.