ECLI:NL:RVS:2019:391

Raad van State

Datum uitspraak
12 februari 2019
Publicatiedatum
12 februari 2019
Zaaknummer
201807412/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • E. Helder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan Hoek van Holland - Buitengebied

Op 12 februari 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een geschil over het bestemmingsplan "Hoek van Holland - Buitengebied". Het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland had op 10 juli 2018 een aanwijzing gegeven aan de raad van de gemeente Rotterdam, die betrekking had op de bestemming van bepaalde gronden in het bestemmingsplan. De verzoekster, eigenaar van een perceel in Hoek van Holland, stelde dat de reactieve aanwijzing ook op haar perceel van toepassing was, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat dit niet het geval was. Tijdens de zitting op 29 januari 2019 werd het verzoek van de verzoekster behandeld, waarbij het college vertegenwoordigd was door drs. L.M.P. Berkemeijer en de raad door mr. R.A.F. Vermolen en mr. M. Hildebrandt. De voorzieningenrechter concludeerde dat de verzoekster geen belanghebbende was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat het verzoek om een voorlopige voorziening daarom moest worden afgewezen. De voorzieningenrechter benadrukte dat het oordeel een voorlopig karakter heeft en niet bindend is voor de bodemprocedure. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 12 februari 2019.

Uitspraak

201807412/2/R3.
Datum uitspraak: 12 februari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) in het geding tussen onder meer:
[verzoekster], wonend te Nootdorp, gemeente Pijnacker-Nootdorp,
verzoekster,
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 10 juli 2018 heeft het college besloten de raad van de gemeente Rotterdam een aanwijzing te geven als bedoeld in artikel 3.8, zesde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) met betrekking tot het bestemmingsplan "Hoek van Holland - Buitengebied", zoals dat door de raad bij besluit van 28 juni 2018 is vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoekster] beroep ingesteld.
[verzoekster] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 januari 2019, waar het college, vertegenwoordigd door drs. L.M.P. Berkemeijer, is verschenen.
Voorts is ter zitting de raad, vertegenwoordigd door mr. R.A.F. Vermolen, advocaat te Den Haag, en mr. M. Hildebrandt, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Bij het bestreden besluit heeft het college aan de raad een reactieve aanwijzing gegeven ertoe strekkende dat de gronden met de bestemming "Wonen" met de omliggende gronden met de bestemming "Tuin-1" dan wel de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning" van de in onderstaande tabel opgenomen woningen geen deel blijven uitmaken van het bestemmingsplan "Hoek van Holland - Buitengebied".
3. Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb luidt:
"Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken".
Artikel 8:1 luidt:
"Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter".
4. In het verzoekschrift van [verzoekster] staat dat zij eigenaar is van het perceel aan de [locatie] te Hoek van Holland. Ter zitting is gebleken dat ter plaatse een schuur/opslagruimte staat. De voorzieningenrechter stelt vast dat de reactieve aanwijzing niet ziet op dit perceel van [verzoekster]. Uit het verzoekschrift is niet af te leiden dat de reactieve aanwijzing ziet op percelen waar [verzoekster] anderszins belang bij heeft. Gelet hierop verwacht de voorzieningenrechter dat het beroep van [verzoekster] in de hoofdzaak niet-ontvankelijk zal worden verklaard, omdat zij geen belanghebbende is bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
5. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Lodeweges, griffier.
w.g. Helder w.g. Lodeweges
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2019
625.