ECLI:NL:RVS:2019:3890
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep van de vreemdeling tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Op 19 november 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingesteld door een vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W.G. Fischer, tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit beroep volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 19 februari 2019, waarin de rechtbank zich had uitgesproken over de zaken met nummers 18/2885 en 18/7585. De vreemdeling verzocht de Afdeling om de staatssecretaris onder last van een dwangsom op te dragen om een nieuw besluit te nemen.
Echter, in een eerdere uitspraak van 8 oktober 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3361) had de Afdeling al uitspraak gedaan op het hoger beroep van de staatssecretaris tegen de uitspraak van de rechtbank. In die uitspraak werd het hoger beroep van de staatssecretaris gegrond verklaard en werd de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover de rechtsgevolgen van het besluit van 4 oktober 2018 niet in stand waren gelaten. De rechtsgevolgen van dat besluit werden geheel in stand gelaten, waardoor de staatssecretaris geen nieuw besluit meer hoefde te nemen.
Desgevraagd kon de vreemdeling niet aangeven welk belang zij nog had bij de beoordeling van haar beroep, wat leidde tot de conclusie dat het beroep niet-ontvankelijk moest worden verklaard. De staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.