ECLI:NL:RVS:2019:3882
Raad van State
- Hoger beroep
- G.M.H. Hoogvliet
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Op 29 maart 2018 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van een vreemdeling om een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 28 augustus 2018 door de staatssecretaris ongegrond verklaard. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam. Op 10 januari 2019 heeft de rechtbank het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard, de afwijzing van de staatssecretaris vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het bezwaar moest nemen met inachtneming van de overwegingen in de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Issa, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven. Op 27 mei 2019 heeft de staatssecretaris het bezwaar van de vreemdeling gegrond verklaard en de aanvraag ingewilligd. De vreemdeling en de staatssecretaris hebben nadere stukken ingediend, waarna het onderzoek is gesloten.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 18 november 2019 uitspraak gedaan. Het hoger beroep van de staatssecretaris is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. De staatssecretaris is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die zijn vastgesteld op € 512,00, en er is een griffierecht van € 519,00 opgelegd aan de staatssecretaris.