ECLI:NL:RVS:2019:3863
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 15 februari 2019 afgewezen. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van de vreemdeling op 18 maart 2019 ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.T.W. van Dijk, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 13 november 2019 uitspraak gedaan. De rechter heeft de rechtsvragen die in het hoger beroep zijn opgeworpen, beoordeeld. Een belangrijke kwestie was de digitale ondertekening van de uitspraak van de rechtbank, die eerder door de Afdeling was behandeld in een andere zaak. De Afdeling concludeert dat de klacht over de digitale ondertekening terecht is, maar dat dit niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat de rechter en griffier hebben verklaard dat de tekst van de uitspraak op het moment van ondertekening identiek was aan de tekst in het digitaal dossier.
Daarnaast is er een klacht over de openbaarmaking van de uitspraak van de rechtbank, die ook eerder door de Afdeling is behandeld. Ook deze klacht wordt als terecht beschouwd, maar leidt evenmin tot vernietiging van de uitspraak. De overige grieven van de vreemdeling zijn niet voldoende om de uitspraak van de rechtbank te vernietigen, omdat ze geen vragen bevatten die van belang zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling.
De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en veroordeelt de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 512,00 zijn vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.