ECLI:NL:RVS:2019:3802

Raad van State

Datum uitspraak
12 november 2019
Publicatiedatum
12 november 2019
Zaaknummer
201804620/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verlenging verblijfsvergunning regulier voor vreemdelingen met status van langdurig ingezetene

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van twee vreemdelingen tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, die op 11 mei 2018 hun beroepen tegen besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid ongegrond verklaarde. De staatssecretaris had op 5 en 9 mei 2017 de geldigheidsduur van de aan hen verleende verblijfsvergunningen regulier voor bepaalde tijd verlengd. De vreemdelingen, die in Spanje de status van langdurig ingezetene hebben, stelden dat de staatssecretaris ten onrechte de verblijfsvergunningen slechts voor één jaar had verlengd, terwijl zij in aanmerking zouden komen voor een verlenging van vijf jaar omdat vreemdeling 1 vrij is op de arbeidsmarkt. De rechtbank had in haar uitspraak niet onderkend dat de vreemdelingen een beroep deden op de in de wet genoemde duur van vijf jaar en had dit betoog onbesproken gelaten.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de rechtbank ten onrechte heeft aangesloten bij de in de wet neergelegde geldigheidsduur van één jaar. De Raad van State stelt vast dat, omdat vreemdeling 1 vrij is op de arbeidsmarkt, de staatssecretaris de verblijfsvergunning voor de duur van één jaar niet had mogen verlenen. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep gegrond. De besluiten van de staatssecretaris worden vernietigd en de staatssecretaris wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de vreemdelingen.

Uitspraak

201804620/1/V1.
Datum uitspraak: 12 november 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 11 mei 2018 in zaken nrs. 17/16654 en 18/02109 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 5 mei 2017 heeft de staatssecretaris de geldigheidsduur van een aan vreemdeling 1 verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verlengd.
Bij besluit van 9 mei 2017 heeft de staatssecretaris de geldigheidsduur van een aan vreemdeling 2 verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verlengd.
Bij besluiten van 24 november 2017 heeft de staatssecretaris de daartegen door de vreemdelingen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 mei 2018 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. I.M. Hagg, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.    De vreemdelingen zijn derdelanders en hebben in Spanje de status van langdurig ingezetene. Op 7 maart 2017 hebben zij aanvragen ingediend voor verlenging van de geldigheidsduur van de aan hen verleende verblijfsvergunningen regulier voor bepaalde tijd; voor vreemdeling 1 onder de beperking 'arbeid in loondienst' en voor vreemdeling 2 onder de beperking 'verblijf als familie- of gezinslid'.
De staatssecretaris heeft bij besluit van 5 mei 2017 de geldigheidsduur van de aan vreemdeling 1 verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verlengd tot 1 april 2018, de datum waarop zijn arbeidsovereenkomst eindigt. De staatssecretaris heeft bij besluit van 9 mei 2017 de aan vreemdeling 2 verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd eveneens verlengd tot 1 april 2018. Deze besluiten heeft de staatssecretaris gehandhaafd bij besluiten van 24 november 2017.
2.    De rechtbank heeft overwogen dat ingevolge artikel 14, vijfde lid, van de Vw 2000, gelezen in samenhang met artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder h, van het Vb 2000, een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'arbeid in loondienst' wordt verleend voor ten hoogste één jaar of voor ten hoogste drie jaar als die wordt verleend met toepassing van artikel 8, derde lid, aanhef en onder b en c, van de Wet arbeid vreemdelingen. Verder heeft de rechtbank overwogen dat van dat laatste geen sprake is, zodat de staatssecretaris terecht verblijfsvergunningen voor één jaar heeft verleend.
3.    De vreemdelingen klagen in hun enige grief dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de staatssecretaris ten onrechte de verblijfsvergunningen slechts voor één jaar heeft verlengd. De vreemdelingen voeren onder meer aan dat vreemdeling 1 vrij is op de arbeidsmarkt, dat daarom de verblijfsvergunningen met vijf jaar kunnen worden verlengd en dat de rechtbank een onjuiste uitleg heeft gegeven aan artikel 3.58 van het Vb 2000.
4.    Tijdens de zitting bij de rechtbank hebben de vreemdelingen in hun pleitnota aangevoerd dat de staatssecretaris artikel 3.58 van het Vb 2000 onjuist heeft toegepast en dat zij in aanmerking komen voor een verblijfsduur van vijf jaar omdat vreemdeling 1 vrij is op de arbeidsmarkt. De rechtbank heeft niet onderkend dat de vreemdelingen daarmee een beroep hebben gedaan op de in artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder h, kolom III, derde streepje, van het Vb 2000 vermelde duur van vijf jaar en heeft dit betoog ten onrechte onbesproken gelaten.
4.1.    Artikel 14, vijfde lid, van de Vw 2000 is een implementatie van Richtlijn 2011/98/EU, die lidstaten verplicht tot invoering van één aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen om te verblijven en werken. Het vijfde lid regelt de geldigheidsduur van een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid. Gelet op de tekst van artikel 14, vijfde lid, van de Vw 2000, gaat deze bepaling over verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'arbeid in loondienst' en niet over verlenging van zo'n vergunning.
4.2.    Voor verlenging van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd geldt artikel 14, vierde lid, van de Vw 2000. Daarin staat dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld over de verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Voor de beperking 'arbeid in loondienst' is dat geregeld in artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder h, van het Vb 2000. Als een vreemdeling vrij is op de arbeidsmarkt, kan volgens kolom III, derde streepje, van deze bepaling een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'arbeid in loondienst' worden verlengd telkens voor ten hoogste vijf jaar.
4.3.    Bij besluit van 5 mei 2017 heeft de staatssecretaris de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van vreemdeling 1 verlengd voor de duur van één jaar met daarbij de aantekening 'arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist'. Hieruit blijkt dat vreemdeling 1 vrij is op de arbeidsmarkt en geen tewerkstellingsvergunningen nodig heeft.
4.4.    Omdat vreemdeling 1 vrij is op de arbeidsmarkt, heeft hij geen vergunning nodig voor arbeid zodat geen sprake is van een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid. Dat betekent dat artikel 14, vijfde lid, van de Vw 2000 in dit geval niet van toepassing is. Daarnaast gaat het in dit geval om verlenging en niet om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Dat brengt mee dat artikel 14, vierde lid, van de Vw 2000 van toepassing is en niet het vijfde lid van dat artikel. De rechtbank heeft dit niet onderkend en heeft ten onrechte aangesloten bij de in artikel 14, vijfde lid, van de Vw 2000 neergelegde geldigheidsduur. De rechtbank heeft evenmin onderkend dat, aangezien vreemdeling 1 vrij is op de arbeidsmarkt, de verlenging van zijn verblijfsvergunning voor de duur van één jaar niet strookt met de in artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder h, kolom III, derde streepje, van het Vb 2000 vermelde geldigheidsduur van vijf jaar.
De grief slaagt.
5.    Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig om wat de vreemdelingen verder hebben aangevoerd te bespreken. Het beroep is gegrond en de besluiten van 24 november 2017 worden vernietigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 11 mei 2018 in zaken nrs. 17/16654 en 18/02109;
III.    verklaart de beroepen gegrond;
IV.    vernietigt de besluiten van 24 november 2017, V-nummer […] en V-nummer […];
V.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.536,00 (zegge: vijftienhonderdzesendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI.    gelast dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de vreemdelingen het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 423,00 (zegge: vierhonderddrieëntwintig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. C.M. Wissels en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Helmich, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Helmich
Voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2019
827.
BIJLAGE
Vw 2000
Artikel 14
4. De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt verleend voor ten hoogste vijf achtereenvolgende jaren. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning en de verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning.
5. Een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking «arbeid in loondienst» wordt voor ten hoogste een jaar verleend of, indien die wordt verleend met toepassing van artikel 8, derde lid, onder b en c, van de Wet arbeid vreemdelingen, voor ten hoogste drie jaar.
Vreemdelingenbesluit 2000
Artikel 3.58
1. Een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor een verblijfsdoel als bedoeld in kolom I kan in eerste instantie worden verleend voor de geldigheidsduur, bedoeld in kolom II, en kan worden verlengd, voor zover dat is bepaald in kolom III.