ECLI:NL:RVS:2019:3787

Raad van State

Datum uitspraak
8 november 2019
Publicatiedatum
8 november 2019
Zaaknummer
201907392/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdelingenbewaring en heropening van het onderzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring is gesteld op 6 september 2019. De vreemdeling heeft tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 27 september 2019, beroep ingesteld, waarin haar verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J. Visscher, heeft het hoger beroep ingesteld omdat zij van mening is dat de rechtbank ten onrechte haar verzoek om heropening van het onderzoek niet heeft ingewilligd. Dit verzoek was gebaseerd op een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin aan de vreemdeling een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd werd verleend, geldig van 11 mei 2019 tot 11 mei 2024.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat de rechtbank de beslissing om het onderzoek niet te heropenen niet zonder nadere motivering had mogen afwijzen, gezien de nieuwe informatie die beschikbaar was gekomen. De Afdeling heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd. De zaak is terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling, waarbij de rechtbank het oordeel van de Afdeling in acht moet nemen. Tevens is de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 512,00 zijn vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

201907392/1/V3.
Datum uitspraak: 8 november 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 27 september 2019 in zaak nr. NL19.21265 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 6 september 2019 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.
Bij uitspraak van 27 september 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J. Visscher, advocaat te Amersfoort, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    De vreemdeling klaagt dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om haar verzoek van 26 september 2019 om heropening van het onderzoek in te willigen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten op 23 september 2019. De vreemdeling heeft aan haar verzoek onder meer een besluit van 24 september 2019 ten grondslag gelegd. Bij dat besluit heeft de staatssecretaris aan haar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend, geldig van 11 mei 2019 tot 11 mei 2024.
2.    De rechtbank kan het onderzoek heropenen, indien zij van oordeel is dat dit niet volledig is geweest (artikel 8:68, eerste lid, van de Awb). Dit is een discretionaire bevoegdheid van de rechtbank. Doorgaans hoeft de rechtbank de beslissing over de toepassing daarvan niet nader toe te lichten. In dit geval had de rechtbank, nu uit het besluit van 24 september 2019 blijkt dat de vreemdeling achteraf bezien gedurende de bewaring steeds rechtmatig verblijf heeft gehad, het verzoek niet zonder nadere motivering mogen afwijzen. De grief slaagt.
3.    Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig om wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd te bespreken. De Afdeling wijst de zaak naar de rechtbank terug om door haar te worden behandeld, waarbij zij het oordeel van de Afdeling in deze uitspraak in acht neemt (artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb). De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 27 september 2019 in zaak nr. NL19.21265;
III.    wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Dijken, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Van Dijken
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 november 2019
595.