ECLI:NL:RVS:2019:3784

Raad van State

Datum uitspraak
8 november 2019
Publicatiedatum
8 november 2019
Zaaknummer
201804678/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 8 mei 2018. De rechtbank had in die uitspraak geoordeeld dat de afwijzing van de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris, gedaan op 15 juni 2017, onterecht was. De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling gegrond en vernietigde het besluit van de staatssecretaris, met de opdracht om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de overwegingen in de uitspraak.

De staatssecretaris heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.T.C. Rebergen, heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend. In het hoger beroep heeft de staatssecretaris betoogd dat de rechtbank ten onrechte het eerdere besluit heeft vernietigd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Afdeling oordeelde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden.

Daarnaast heeft de Afdeling geoordeeld dat het besluit van 29 juni 2018, waarin de staatssecretaris het bezwaar van de vreemdeling opnieuw ongegrond verklaarde, ook onderwerp van het geding is. Dit besluit wordt ter behandeling en beslissing naar de rechtbank verwezen. De staatssecretaris is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 512,00 zijn vastgesteld, en er is een griffierecht van € 508,00 opgelegd aan de staatssecretaris.

Uitspraak

201804678/1/V1.
Datum uitspraak: 8 november 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 8 mei 2018 in zaak nr. 18/229 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 15 juni 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 14 december 2017 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 mei 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van wat in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.T.C. Rebergen, advocaat te Arnhem, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 29 juni 2018 heeft de staatssecretaris het tegen het besluit van 15 juni 2017 door de vreemdeling gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift, mede gelet op de uitspraak van de Afdeling van 31 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3682, geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
3.    Het besluit van 29 juni 2018 wordt, gelet op artikel 6:24, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding. De Afdeling ziet in dit geval aanleiding om het beroep tegen dat nieuwe besluit krachtens artikel 6:19, vijfde lid, van de Awb ter behandeling en beslissing naar de rechtbank te verwijzen.
4.    De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    verwijst het beroep tegen het besluit van 29 juni 2018, V-nummer […], ter behandeling en beslissing naar de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem;
III.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV.    bepaalt dat van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een griffierecht van € 508,00 (zegge: vijfhonderdacht euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Es, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Van Es
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 november 2019
826.