ECLI:NL:RVS:2019:378

Raad van State

Datum uitspraak
13 februari 2019
Publicatiedatum
8 februari 2019
Zaaknummer
201805543/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
  • H. Troostwijk
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een asielaanvraag van een aanhanger van de Gülenbeweging door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 28 juni 2018 een asielaanvraag van een vreemdeling heeft goedgekeurd. De vreemdeling, die aanhanger is van de Gülenbeweging, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris op 29 mei 2018 was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de vreemdeling niet als kwetsbare minderheidsgroep werd aangemerkt en dat er risico's waren voor de vreemdeling bij terugkeer naar Turkije, waar hij mogelijk te maken zou krijgen met onmenselijke behandelingen in strijd met artikel 3 van het EVRM.

De staatssecretaris ging in hoger beroep, waarbij hij stelde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de vreemdeling een reëel risico liep. Hij verwees naar verschillende rapporten die volgens hem aantoonden dat Gülenisten niet systematisch worden vervolgd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de staatssecretaris zijn standpunt onvoldoende had onderbouwd. De rechtbank had terecht vastgesteld dat de vreemdeling bij terugkeer naar Turkije risico liep op een behandeling die in strijd is met het EVRM.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en veroordeelde de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 1.024,00 werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de staatssecretaris om zorgvuldig te onderzoeken of vreemdelingen behoren tot groepen die risico lopen op onmenselijke behandeling.

Uitspraak

201805543/1/V1.
Datum uitspraak: 13 februari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 28 juni 2018 in zaak nr. NL18.10464 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 29 mei 2018 heeft de staatssecretaris, voor zover hier van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 28 juni 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak gelijktijdig met twee vergelijkbare zaken, ECLI:NL:RVS:2019:377 en ECLI:NL:RVS:2019:379, ter zitting behandeld op 29 oktober 2018. De vreemdeling, bijgestaan door mr. E. Arslan, advocaat te Amsterdam, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Asperen, advocaat te Den Haag, en mr. R.A. Visser, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Niet in geschil is dat de vreemdeling de zogeheten Gülenbeweging aanhangt, op aan Gülen gelieerde scholen heeft gestudeerd, als zogeheten abi actief is geweest, en zijn vader en een vriend door de Turkse autoriteiten zijn gearresteerd op verdenking van betrokkenheid bij de Gülenbeweging. Deze uitspraak gaat over de positie van aanhangers van de Gülenbeweging (hierna: Gülenisten) in Turkije na de couppoging van 15 juli 2016.
Aangevallen uitspraak
2.    De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom de beschikbare landeninformatie er niet toe heeft geleid Gülenisten aan te wijzen als een kwetsbare minderheidsgroep dan wel als een risicogroep. De rechtbank heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de staatssecretaris erkent dat de Gülenbeweging in Turkije wordt aangemerkt als een terroristische organisatie en Gülenisten strafrechtelijk kunnen worden vervolgd, mensenrechtenorganisaties hun zorg hebben geuit over de Turkse rechtsstaat, de situatie in detentie en de werkwijze van de politie, en in het rapport ‘Country Reports on Human Rights Practices for 2017: Turkey’ van 20 april 2018 van het ministerie van Buitenlandse Zaken van de Verenigde Staten wordt gesproken over martelingen en verdwijningen van arrestanten en gedetineerden. Volgens de rechtbank heeft de staatssecretaris de passage uit dat rapport, waarop de vreemdeling zich heeft beroepen, niet weersproken. De staatssecretaris heeft zich niet op het standpunt kunnen stellen dat de vreemdeling bij terugkeer naar Turkije geen risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling, met de enkele verwijzing naar het door hem overgelegde rapport 'Country policy and information note: Gülenism, Turkey' van 19 februari 2018 van het UK Home Office en het feit dat de vreemdeling na de couppoging en de arrestatie van zijn vader zijn studie zonder problemen heeft kunnen afronden, aan hem een paspoort is verstrekt en hij op legale wijze heeft kunnen uitreizen. Hierbij heeft de rechtbank mede acht geslagen op de feiten en omstandigheden van na het vertrek uit Turkije van de vreemdeling. De staatssecretaris moet onderzoeken of de vreemdeling deel uitmaakt van een groep die systematisch wordt blootgesteld aan een praktijk van onmenselijke behandelingen, aldus de rechtbank.
Grief
3.    In zijn enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen als onder 2. weergegeven. Volgens hem volgt uit drie overgelegde bronnen, te weten voornoemd rapport van het UK Home Office, voornoemd rapport van het ministerie van Buitenlandse Zaken van de Verenigde Staten en het rapport 'Press Country Profile Turkey' van het EHRM, dat Gülenisten als groep niet worden blootgesteld aan een praktijk van onmenselijke behandelingen. Daarnaast heeft hij deugdelijk gemotiveerd waarom de vreemdeling niet persoonlijk in de negatieve aandacht staat van de Turkse autoriteiten, aldus de staatssecretaris.
3.1.    De in de grief opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling bij uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2019:377, beantwoord. Uit die uitspraak volgt dat de staatssecretaris zijn standpunt dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een reëel en voorzienbaar risico loopt te worden blootgesteld aan een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, ondeugdelijk heeft gemotiveerd.
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.    De staatssecretaris moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.024,00 (zegge: duizendvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Schuurman
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2019
282-862.