201904106/1/A3.
Datum uitspraak: 6 november 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Nijmegen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 7 mei 2019 in zaak nr. 18/4888 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen.
Procesverloop
Bij besluit van 12 juni 2018 heeft het college een aanvraag van [appellante] om een mantelzorgurgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 22 augustus 2018 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 mei 2019 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op 22 oktober 2019 ter zitting aan de orde gesteld.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante], wonend aan [locatie 1] te Nijmegen, heeft een mantelzorgurgentieverklaring aangevraagd om haar [moeder], wonend aan [locatie 2] te Nijmegen, die ten tijde van de aanvraag 77 jaar was, te kunnen verzorgen. De burgemeester heeft het verzoek afgewezen omdat niet wordt voldaan aan de voorwaarde in de Beleidsregels mantelzorgurgentieverklaringen Nijmegen (hierna: de Beleidsregels) dat de reisafstand tussen de woningen van de mantelzorggever en de mantelzorgontvanger meer dan 5 km bedraagt. In bezwaar heeft het college dat besluit gehandhaafd.
Aangevallen uitspraak
2. De rechtbank heeft het beroep van [appellante] ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank hoefde het college niet van de Beleidsregels af te wijken. Er doen zich in dit geval geen uitzonderlijke omstandigheden voor en deze omstandigheden wijken niet af van die van andere mantelzorgers. Voor zover [appellante] wijst op de medische situatie van haar moeder, de leeftijd van haar moeder en de cultuur, heeft de rechtbank overwogen dat dit redenen zijn voor het verlenen van mantelzorg, maar dat de noodzaak om mantelzorg te verlenen niet in geding is. Dat zes tot zeven keer per dag mantelzorg moet worden verleend wordt door [appellante] gesteld, maar niet onderbouwd. Zij heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat de reisafstand zo groot is, dat de daarmee gepaard gaande inspanning niet redelijkerwijs van haar mag worden gevergd.
Hoger beroep
3. [appellante] kan zich niet met de aangevallen uitspraak verenigen. Ten onrechte oordeelt de rechtbank dat de mantelzorgsituatie niet uitzonderlijk is. Haar moeder doet zeker zeven keer per dag een beroep op [appellante]. Dit vraagt veel van de gezondheid en het welzijn van [appellante]; het op en neer rijden naar haar moeder en het daadwerkelijk zorg verlenen kost haar veel tijd en energie. Als deze situatie nog lang voortduurt zal zij zelf behoefte krijgen aan mantelzorg, aldus [appellante]. In dit specifieke geval had daarom moeten worden afgeweken van het 5 km-vereiste.
3.1. Artikel 10a (Voorrang bij urgentie) van de Huisvestingsverordening Nijmegen 2017 luidt:
1. Voor de in artikel 2 aangegeven woonruimten, met uitzondering van de woonruimten die door de minister voor Rijksdienst en Wonen zijn aangewezen bij beschikking van 2 februari 2015, kenmerk 2014-0000661742, wordt bij het verlenen van huisvestingsvergunningen voorrang gegeven aan urgent woningzoekenden.
2. De woningzoekenden worden ingedeeld in de volgende urgentiecategorieën:
a. en .b. […].
c. woningzoekenden aan wie een mantelzorgurgentieverklaring is verstrekt; deze woningzoekenden zoeken zelf een woonruimte.
d. en e. […]."
Artikel 10b (Urgentieverklaringen), tweede lid, luidt:
"Burgemeester en wethouders kunnen een mantelzorgurgentieverklaring verstrekken aan een woningzoekende die in de gemeente mantelzorg verleent of ontvangt,
a. waarbij sprake is van een ondersteuningsvraag,
b. waarbij sprake is van een mantelzorgrelatie waarin de mantelzorger minimaal 10 uur per week besteedt aan het bieden van mantelzorg, en
c. waarbij de verwachting is dat de mantelzorgrelatie minimaal een jaar in stand blijft."
In de toelichting op de Huisvestingsverordening staat dat naast het voldoen aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 10b om voor urgentie via een mantelzorgurgentieverklaring in aanmerking te komen, daarnaast de afstand of reistijd tussen de ontvanger en verlener van mantelzorg bij de beoordeling van een aanvraag kan worden betrokken.
3.2. In de beroepsprocedure is vast komen te staan dat [appellante] op een afstand van 2,4 km van haar moeder woont. Aldus is niet voldaan aan de voorwaarde in artikel 4 van de Beleidsregels die luidt: "De reisafstand tussen de woningen van mantelzorggever en mantelzorgontvanger is meer dan 5 km en wordt na verhuizing minder dan 5 km, gemeten volgens de kortst mogelijke route via Google Maps."
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college geen aanleiding hoefde te zien om af te wijken van de genoemde voorwaarde in de Beleidsregels. Zoals het college ter zitting bij de rechtbank onweersproken heeft gesteld, kost het op en neer rijden van [appellante] naar haar moeder 4 minuten voor een enkele reis. Zelfs indien wordt uitgegaan van zes tot zeven keer per dag op en neer rijden, hetgeen ook in hoger beroep overigens niet nader is onderbouwd, bedraagt de reistijd in totaal nog geen uur. Die afstand met bijbehorende reistijd heeft het college in dit geval niet als zodanig onevenredig hoeven beschouwen dat het toepassing had moeten geven aan zijn afwijkingsbevoegdheid. Dat het daadwerkelijk zorg verlenen [appellante] ook veel tijd en energie kost en zijzelf behoefte krijgt aan mantelzorg, wat daarvan ook zij, doet aan het vorenstaande niet af. Het dichterbij wonen zal immers geen verandering brengen in het verlenen van de mantelzorg zelf.
Het betoog faalt.
3.3. Voor zover [appellante] in het hogerberoepschrift verwijst naar de in de beroepsprocedure aangevoerde gronden, overweegt de Afdeling dat de rechtbank in de overwegingen van de aangevallen uitspraak daarop is ingegaan. [appellante] heeft geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging daarvan in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig zou zijn. Gelet hierop kan het aldus aangevoerde niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
Conclusie en proceskosten
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y. Soffner, griffier.
w.g. Hagen w.g. Soffner
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2019
612.