ECLI:NL:RVS:2019:3704

Raad van State

Datum uitspraak
6 november 2019
Publicatiedatum
6 november 2019
Zaaknummer
201809708/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak inzake handhaving van een pluimveehouderij in Leveroy

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 6 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een handhavingsverzoek van [appellant] tegen de pluimveehouderij van [vergunninghoudster] in Leveroy. Het college van burgemeester en wethouders van Nederweert had op 6 juni 2016 het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden afgewezen. [Appellant] was van mening dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat hij niet had betwist dat de ongegrondverklaring van zijn bezwaar betrekking had op onderdelen van het handhavingsverzoek die binnen de reikwijdte van de gedoogbeslissing vallen. Hij stelde dat de uitstroomventilatiekokers van de stallen lager waren dan de in de vergunning aangegeven hoogte van 5,5 meter, waardoor er geen concreet zicht op legalisering zou zijn.

De Afdeling heeft vastgesteld dat de rechtbank zijn beroepsgrond niet had besproken, maar oordeelde dat dit niet leidde tot vernietiging van de uitspraak. Het college had een inspectierapport overgelegd waaruit bleek dat de uitstroomventilatiekokers wel degelijk 5,5 meter hoog waren. [Appellant] had deze meetresultaten niet gemotiveerd betwist. De Afdeling concludeerde dat het college zich terecht op het standpunt had gesteld dat er sprake was van een concreet zicht op legalisering en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het college kon afzien van verdergaand handhavend optreden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201809708/1/A1.
Datum uitspraak: 6 november 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Leveroy, gemeente Nederweert,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 26 oktober 2018 in
zaak nr. 17/332 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Nederweert.
Procesverloop
Bij besluit van 6 juni 2016 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen het in bedrijf zijn van de inrichting van [vergunninghoudster] aan de [locatie] te Leveroy afgewezen.
Bij besluit van 20 december 2016 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard voor zover sprake is van voertuigbewegingen via de onverharde oprit anders dan voor de afvoer van mest. Voor het overige is het bezwaar van [appellant] ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 oktober 2018 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting gelijktijdig behandeld met zaak nr. 201809709/1/A1 op 15 oktober 2019, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde A], en het college, vertegenwoordigd door mr. L. Janssen, mr. S. Berger en H.H. Laveaux, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door [gemachtigde B] en bijgestaan door mr. T. Pothast, als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. vergunninghoudster] heeft op het adres [locatie] te Leveroy een pluimveehouderij met vergunningen voor het houden van 17.000 scharrelkippen en 21.420 vleeskuikenouderdieren.
Op 19 mei 2016 heeft [vergunninghoudster] een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor het veranderen van de pluimveehouderij ten behoeve van het houden van 41.513 vleeskuikens in vier stallen.
Op 6 juni 2016 heeft het college een gedoogbeslissing genomen voor het huisvesten van 41.513 vleeskuikens in de vier bestaande stallen van de inrichting.
Bij besluit van 6 juni 2016 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen het in bedrijf zijn van de inrichting afgewezen.
Bij besluit van 20 december 2016 heeft het college het door [appellant] gemaakte bezwaar tegen de gedoogbeslissing ongegrond verklaard en het bezwaar tegen de weigering van het college om handhavend op te treden gegrond verklaard voor zover sprake is van voertuigbewegingen via de onverharde oprit anders dan voor de afvoer van mest. Het college heeft daarbij aan [vergunninghoudster] een last onder dwangsom opgelegd, inhoudende dat deze een dwangsom verbeurt van € 250,00 met een maximum van € 3.000,00 voor elke week of gedeelte van een week waarin niet wordt voldaan aan de last de voertuigbewegingen via de onverharde oprit, anders dan voor de afvoer van mest, te beëindigen of beëindigd te houden, of dat [vergunninghoudster] een (deugdelijke) verharding aanbrengt op de oprit. Voor het overige is het bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 16 mei 2017 heeft het college [vergunninghoudster] omgevingsvergunning verleend voor het huisvesten van de 41.513 vleeskuikens in de inrichting aan de [locatie] te Leveroy.
Bij uitspraak van 26 oktober 2018 heeft de rechtbank het tegen het besluit van 20 december 2016 ingestelde beroep, voor zover betrekking hebbend op de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen de gedoogbeslissing, niet-ontvankelijk verklaard en het beroep voor zover gericht tegen het besluit waarbij het bezwaar tegen de weigering van het college om handhavend op te treden ongegrond is verklaard, ongegrond verklaard.
Het hoger beroep van [appellant]
2. [ appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet heeft betwist dat de ongegrondverklaring van het bezwaar ziet op onderdelen van het handhavingsverzoek die, met uitzondering van de onverharde oprit waarop de last onder dwangsom betrekking heeft, vallen binnen de reikwijdte van de gedoogbeslissing. De rechtbank heeft volgens [appellant] niet onderkend dat hij in beroep uitdrukkelijk heeft aangevoerd dat de uitstroomventilatiekokers van de stallen lager zijn dan de hoogte van 5,5 meter die in de ontwerp-omgevingsvergunning is aangegeven, zodat geen concreet zicht op legalisering bestond.
2.1. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.2. De Afdeling stelt vast dat [appellant] terecht heeft voorgedragen dat de rechtbank zijn beroepsgrond dat de uitstroomventilatiekokers van de stallen lager zijn dan de hoogte van 5,5 meter die in de ontwerp-omgevingsvergunning is opgenomen, niet heeft besproken.
Hoewel terecht voorgedragen, kan dit betoog echter niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. In dit verband acht de Afdeling het volgende van belang.
Het college heeft in hoger beroep een inspectierapport van J. Emonts, Inspecteur milieu van de Afdeling Bedrijfsvoering van de gemeente Nederweert van 27 september 2016 overgelegd. Hierin is vermeld dat op 26 september 2016 alle maatvoeringen van de uitstroomventilatiekokers van stal A en B zijn gecontroleerd. Daarbij is geconstateerd dat deze overeenkomen met de maatvoering van de bij de aanvraag om omgevingsvergunning gevoegde tekening. Het college heeft aangegeven dat het desbetreffende inspectierapport tevens op verzoek van de Commissie voor Bezwaarschriften van de gemeente Nederweert aan de bezwaarschriftencommissie is overgelegd, hetgeen blijkt uit het memo met daarbij gevoegd het inspectierapport van 1 november 2016 van K.E.P. van Bommel, werkzaam bij de gemeente Nederweert, aan de bezwaarschriftencommissie. Uit het inspectierapport volgt dat de uitstroomventilatiekokers van de stallen 5,5 meter hoog zijn.
[appellant] heeft niet gemotiveerd betwist dat de in het inspectierapport opgenomen meetresultaten juist zijn.
Gelet hierop bestaat naar het oordeel van de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat, gelet op de op 16 mei 2016 ingediende aanvraag om omgevingsvergunning, sprake was van een concreet zicht op legalisering. De rechtbank heeft dan ook terecht geconcludeerd dat het college kon afzien van verdergaand handhavend optreden dan het heeft gedaan.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met verbetering van de gronden waarop die rust, te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, griffier.
w.g. Daalder w.g. Melenhorst
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2019
490.