ECLI:NL:RVS:2019:3696

Raad van State

Datum uitspraak
5 november 2019
Publicatiedatum
5 november 2019
Zaaknummer
201901906/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van asielaanvraag door staatssecretaris

Op 5 november 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 27 februari 2019 het beroep van de vreemdeling ongegrond had verklaard. De vreemdeling had op 4 januari 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk was verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H. Jonker, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De Afdeling heeft in haar overwegingen de rechtsvragen behandeld die door de vreemdeling naar voren zijn gebracht, waaronder de digitale ondertekening van de uitspraak van de rechtbank en de openbaarmaking van deze uitspraak. De Afdeling heeft vastgesteld dat de klachten over de digitale ondertekening en openbaarmaking terecht zijn voorgedragen, maar dat deze niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank had immers verklaard dat de uitspraak correct was ondertekend en dat de tekst van de uitspraak overeenkwam met die in het digitaal dossier.

Uiteindelijk heeft de Afdeling het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 512,00 zijn vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 5 november 2019.

Uitspraak

201901906/1/V2.
Datum uitspraak: 5 november 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 27 februari 2019 in zaak nr. NL19.165 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 4 januari 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 27 februari 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H. Jonker, advocaat te Lemmer, hoger beroep ingesteld.
Op verzoek van de Afdeling heeft de rechtbank een nader stuk ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    De in grief 1 opgeworpen rechtsvraag over de digitale ondertekening van de uitspraak van de rechtbank heeft de Afdeling bij uitspraak van 30 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1400, beantwoord. Die overwegingen zijn hier ook van toepassing. Hieruit vloeit voort dat de klacht terecht is voorgedragen. De rechter heeft namelijk verklaard de uitspraak niet op de eigen mobiele werkplek te hebben ondertekend en de griffier heeft verklaard dit niet meer te weten. De grief leidt echter niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat de rechter en griffier hebben verklaard dat zij de uitspraak hebben ondertekend en dat de tekst van de uitspraak ten tijde van de ondertekening identiek is aan de tekst van de uitspraak die is opgenomen in het digitaal dossier.
2.    De verder in grief 1 opgeworpen rechtsvraag over de openbaarmaking van de uitspraak van de rechtbank, heeft de Afdeling bij uitspraak van 9 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3410, beantwoord. Uit de overwegingen van die uitspraak, die hier van overeenkomstige toepassing zijn, vloeit voort dat ook deze klacht terecht is voorgedragen, maar dat dit deel van de grief evenmin tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank leidt.
3.    Wat de vreemdeling in de overige grieven heeft aangevoerd, leidt evenmin tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Baldinger, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.P.M. Zwinkels, griffier.
w.g. Baldinger    w.g. Zwinkels
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2019
309-844.