ECLI:NL:RVS:2019:3674

Raad van State

Datum uitspraak
31 oktober 2019
Publicatiedatum
31 oktober 2019
Zaaknummer
201907637/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in hoger beroep tegen vreemdelingenbewaring

Op 31 oktober 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring was gesteld. De vreemdeling was op 7 juni 2019 in bewaring genomen, en had tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 16 oktober 2019 het beroep tegen het voortduren van de bewaring ongegrond had verklaard, hoger beroep ingesteld. De rechtbank had ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.P. Duijn, advocaat te Eindhoven, voerde in hoger beroep aan dat er redenen waren om het hoger beroep toch in behandeling te nemen, ondanks het feit dat volgens de wet geen hoger beroep mogelijk is tegen de maatregel van bewaring.

De Raad van State overwoog dat de uitspraak van de rechtbank betrekking had op het voortduren van de maatregel van bewaring, waartegen geen hoger beroep kan worden ingesteld volgens artikel 84 van de Vreemdelingenwet 2000. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de argumenten van de vreemdeling geen aanleiding gaven om het hoger beroep toch in behandeling te nemen. Het verbod op hoger beroep kan alleen worden doorbroken als er sprake is van een onterecht proces, wat in dit geval niet aan de orde was. Daarom verklaarde de Afdeling zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.

De beslissing werd genomen door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Vos, griffier. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum, 31 oktober 2019.

Uitspraak

201907637/1/V3.
Datum uitspraak: 31 oktober 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 16 oktober 2019 in zaak nr. NL19.22334 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 7 juni 2019 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.
Bij uitspraak van 16 oktober 2019 heeft de rechtbank het tegen het voortduren van de bewaring door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.P. Duijn, advocaat te Eindhoven, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    De uitspraak van de rechtbank gaat over het voortduren van de maatregel van bewaring (artikel 96 van de Vw 2000). Hiertegen kan geen hoger beroep worden ingesteld (artikel 84, aanhef en onder a, van de Vw 2000).
2.    Wat de vreemdeling in hoger beroep aanvoert, is geen reden om het hoger beroep toch in behandeling te nemen. Het verbod op hoger beroep kan alleen worden doorbroken als er geen eerlijk proces is geweest. Dit doet zich hier niet voor.
3.    De Afdeling is onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Vos, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Vos
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2019
644.