ECLI:NL:RVS:2019:3674
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in hoger beroep tegen vreemdelingenbewaring
Op 31 oktober 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring was gesteld. De vreemdeling was op 7 juni 2019 in bewaring genomen, en had tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 16 oktober 2019 het beroep tegen het voortduren van de bewaring ongegrond had verklaard, hoger beroep ingesteld. De rechtbank had ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.P. Duijn, advocaat te Eindhoven, voerde in hoger beroep aan dat er redenen waren om het hoger beroep toch in behandeling te nemen, ondanks het feit dat volgens de wet geen hoger beroep mogelijk is tegen de maatregel van bewaring.
De Raad van State overwoog dat de uitspraak van de rechtbank betrekking had op het voortduren van de maatregel van bewaring, waartegen geen hoger beroep kan worden ingesteld volgens artikel 84 van de Vreemdelingenwet 2000. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de argumenten van de vreemdeling geen aanleiding gaven om het hoger beroep toch in behandeling te nemen. Het verbod op hoger beroep kan alleen worden doorbroken als er sprake is van een onterecht proces, wat in dit geval niet aan de orde was. Daarom verklaarde de Afdeling zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.
De beslissing werd genomen door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Vos, griffier. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum, 31 oktober 2019.