201803228/1/V2.
Datum uitspraak: 30 oktober 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 10 april 2018 in zaak nr. NL 18.5400 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 13 maart 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 10 april 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.J. Koolen, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft nadere stukken ingediend.
Bij besluit van 8 augustus 2018 heeft de staatssecretaris de aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, opnieuw niet-ontvankelijk verklaard.
De vreemdeling heeft hiertegen gronden aangevoerd.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Het hoger beroep tegen de uitspraak van 10 april 2018
1. De vreemdeling heeft eerder een asielaanvraag ingediend. Het asielrelaas dat hij daaraan ten grondslag heeft gelegd houdt in dat hij in een hotel in de Democratische Republiek Congo (hierna: DRC) is aangehouden door militairen, omdat zij hem ervan verdachten te behoren tot de opposanten van Kabila die in december 2011 in Parijs de voorzitter van de senaat hebben mishandeld. Deze militairen hebben hem vervolgens in een woning mishandeld. Met hulp van een bewaker heeft de vreemdeling uit deze woning kunnen ontsnappen.
De staatssecretaris heeft deze eerdere asielaanvraag bij besluit van 13 juli 2015 afgewezen omdat hij het asielrelaas ongeloofwaardig vond. Het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, bij uitspraak van 21 december 2015 in zaak nr. 15/15031 ongegrond verklaard.
Aan de opvolgende asielaanvraag waarover het in deze procedure gaat heeft de vreemdeling ten grondslag gelegd dat hij in bezit is gekomen van stukken waarmee hij zijn asielrelaas alsnog kan staven. Het gaat hierbij om een geboorteverklaring van 13 januari 2016 (hierna: de geboorteverklaring), een opsporingsbevel van 24 april 2014 (hierna: het opsporingsbevel) en een rapport van het instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek van 18 april 2016 (hierna: het iMMO-rapport). Verder heeft hij een door de Dienst Terugkeer en Vertrek opgesteld verslag van de presentatie van de vreemdeling bij het ambassadekantoor van de DRC overgelegd (hierna: het verslag), waarin staat dat hij aan een medewerker van het ambassadekantoor heeft verteld dat hij asiel heeft aangevraagd omdat hij 'opgepakt werd door militairen, omdat hij tijdens een gesprek iets gezegd zou hebben over een politicus in Congo.'. Hierdoor loopt hij in de DRC een reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), aldus de vreemdeling.
De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de geboorteverklaring, het opsporingsbevel en het iMMO-rapport geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden zijn. De rechtbank heeft het besluit niettemin vernietigd omdat de staatssecretaris geen standpunt heeft ingenomen over het verslag.
2. In hoger beroep komt de vreemdeling op tegen de overwegingen van de rechtbank over de geboorteverklaring, het opsporingsbevel en het iMMO-rapport. Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
Beroep tegen het besluit van 8 augustus 2018
4. Naar aanleiding van de door de rechtbank uitgesproken vernietiging heeft de staatssecretaris bij besluit van 8 augustus 2018 opnieuw op de aanvraag beslist. Dit besluit van 8 augustus 2018 wordt, gelet op artikel 6:24, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding. De Afdeling zal daarom dit besluit toetsen in het licht van de daartegen door de vreemdeling aangevoerde gronden.
5. In het besluit van 8 augustus 2018 heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat de informatie die hij tijdens de presentatie aan een medewerker van het ambassadekantoor heeft verstrekt, wordt gedeeld met de autoriteiten in de DRC. Subsidiair heeft hij zich op het standpunt gesteld dat zelfs als dit wel het geval zou zijn, dit nog niet betekent dat aannemelijk is dat de vreemdeling in de DRC een reëel risico loopt op ernstige schade.
5.1. In zijn tegen dit besluit gerichte gronden betoogt de vreemdeling terecht dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de autoriteiten van de DRC bekend zijn geraakt met de informatie die hij tijdens de presentatie heeft gegeven over zijn asielaanvraag. Een ambassade vertegenwoordigt immers die autoriteiten in het buitenland, zodat ervan moet worden uitgegaan dat de autoriteiten op de hoogte zijn van deze informatie (vergelijk rechtsoverweging 3.5. van de uitspraak van de Afdeling van 11 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:435). De staatssecretaris heeft zich echter, anders dan de vreemdeling betoogt, onder verwijzing naar het algemeen ambtsbericht inzake de DRC van 19 mei 2016 terecht op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is dat hij als gevolg hiervan een reëel risico loopt op ernstige schade. In dat ambtsbericht staat immers dat uitgeprocedeerde asielzoekers bij terugkeer in de DRC in sommige gevallen ondervraagd zijn door de Agence Nationale de Reseignements, maar dat deze personen voor zover bekend daarna verder geen problemen hebben ondervonden. Het door de vreemdeling overgelegde rapport Unsafe Return van Catherine Ramos van 24 november 2011 doet niet af aan het standpunt van de staatssecretaris. Dat rapport ziet immers, zoals de staatssecretaris terecht stelt, blijkens pagina zeventien ervan op personen die ten tijde van het opstellen van dat rapport politiek opposant waren dan wel door de autoriteiten als zodanig werden beschouwd. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is dat de vreemdeling als gevolg van de door hem met de autoriteiten gedeelde informatie zal worden beschouwd als een politiek opposant. Hierbij weegt de Afdeling mee dat de vreemdeling tijdens het nader gehoor van 27 januari 2015 heeft verklaard dat hij nooit opposant of lid van een politieke partij is geweest, en dat uit wat hiervoor onder 4. is overwogen volgt dat de vreemdeling de door hem gestelde problemen met het leger waarover hij tijdens de presentatie bij het ambassadekantoor heeft verteld, nog immer niet heeft gestaafd. Ook het door de vreemdeling ingeroepen rapport Post-deportation risks for failed asylum seekers van februari 2017 doet niet af aan het standpunt van de staatssecretaris. Dat rapport is immers, voor zover dat ziet op de DRC, gebaseerd op voormeld rapport Unsafe Return.
6. Het beroep is ongegrond.
7. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van 8 augustus 2018, V-nummer […], ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. G.M.H. Hoogvliet en mr. H.J.M. Baldinger, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.R. Fernandez, griffier.
w.g. Verheij w.g. Fernandez
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2019
753.