ECLI:NL:RVS:2019:3668

Raad van State

Datum uitspraak
30 oktober 2019
Publicatiedatum
30 oktober 2019
Zaaknummer
201906280/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling tegen niet in behandeling nemen verblijfsvergunning asiel

Op 30 oktober 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had op 29 mei 2019 de aanvraag van de vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen. De rechtbank Den Haag had op 20 augustus 2019 het beroep van de vreemdeling tegen dit besluit ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.P.J.W.M. Govers, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

Tijdens de procedure heeft de staatssecretaris op 25 september 2019 laten weten dat hij het besluit van 29 mei 2019 heeft ingetrokken en opnieuw op de aanvraag van de vreemdeling zal beslissen. Dit leidde tot de conclusie dat de vreemdeling geen belang meer had bij een beoordeling van het hoger beroep. De staatssecretaris heeft echter niet toegelicht waarom hij het besluit heeft ingetrokken en heeft het intrekkingsbesluit niet ingezonden. De Afdeling ging er daarom vanuit dat de staatssecretaris de vreemdeling tegemoet was gekomen.

De Afdeling bestuursrechtspraak heeft het hoger beroep vervolgens niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 1.536,00 zijn vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, griffier.

Uitspraak

201906280/1/V3.
Datum uitspraak: 30 oktober 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 20 augustus 2019 in zaak nr. NL19.12610 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 29 mei 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 20 augustus 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.P.J.W.M. Govers, advocaat te Tilburg, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris en de vreemdeling hebben nadere stukken ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    De staatssecretaris heeft de Afdeling bij brief van 25 september 2019 laten weten dat hij het besluit van 29 mei 2019 heeft ingetrokken en dat hij opnieuw op de aanvraag van de vreemdeling zal beslissen. Dat betekent in dit geval dat de vreemdeling geen belang heeft bij een beoordeling van het hoger beroep.
2.    De staatssecretaris heeft in zijn brief niet toegelicht waarom hij het besluit van 29 mei 2019 heeft ingetrokken. Evenmin heeft hij het intrekkingsbesluit ingezonden. De Afdeling houdt het er daarom voor dat de staatssecretaris de vreemdeling is tegemoetgekomen.
3.    Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.536,00 (zegge: vijftienhonderdzesendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, griffier.
w.g. Steendijk    w.g. Bechinka
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2019
371-925.