ECLI:NL:RVS:2019:3619
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 19 september 2018. De rechtbank had in die uitspraak het besluit van de staatssecretaris van 30 januari 2017, waarin een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf werd afgewezen, vernietigd. De staatssecretaris had het bezwaar van de vreemdeling tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris een nieuw besluit moest nemen met inachtneming van haar uitspraak.
De staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.H. van den Berg-Klijbroek, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven. In de procedure heeft de staatssecretaris op 14 december 2018 opnieuw het bezwaar van de vreemdeling ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Afdeling oordeelde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden.
Daarnaast heeft de Afdeling geoordeeld dat het besluit van 14 december 2018 van rechtswege onderwerp is van het geding en heeft zij het beroep tegen dat besluit ter behandeling naar de rechtbank verwezen. De staatssecretaris is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling en er is griffierecht geheven.