ECLI:NL:RVS:2019:3618
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf
Op 9 februari 2017 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van een vreemdeling om een machtiging tot voorlopig verblijf afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. P.C.M. van Schijndel, heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 24 oktober 2017 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank Den Haag op 1 oktober 2018 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing ongegrond verklaard. De vreemdeling heeft hierop hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.
De Raad van State heeft op 28 oktober 2019 uitspraak gedaan in deze zaak. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Raad heeft vastgesteld dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. Dit oordeel is gebaseerd op eerdere uitspraken van de Afdeling.
De Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier, en is openbaar uitgesproken op 28 oktober 2019.