ECLI:NL:RVS:2019:3617
Raad van State
- Hoger beroep
- J.Th. Drop
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep vreemdelingenbewaring en rechtsvragen over digitale ondertekening en openbaarmaking
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring is gesteld bij besluit van 27 januari 2019. De vreemdeling heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 12 februari 2019 het beroep ongegrond verklaarde en het verzoek om schadevergoeding afwees. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.J.A. Rinkes, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de rechtsvragen die in het hoger beroep zijn opgeworpen, beoordeeld.
De eerste rechtsvraag betreft de digitale ondertekening van de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling heeft eerder, in een uitspraak van 30 april 2019, deze kwestie behandeld en vastgesteld dat de rechter en griffier de uitspraak niet op hun eigen mobiele werkplek hebben ondertekend, maar dat de tekst van de uitspraak op het moment van ondertekening identiek was aan de tekst in het digitaal dossier. Dit leidde niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank.
Daarnaast is er een rechtsvraag over de openbaarmaking van de uitspraak van de rechtbank, die ook eerder door de Afdeling is behandeld. De Afdeling concludeert dat de klachten van de vreemdeling terecht zijn, maar dat deze niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De overige argumenten van de vreemdeling zijn niet voldoende om de uitspraak van de rechtbank te vernietigen, omdat ze geen vragen bevatten die van belang zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Afdeling het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in totaal € 512,00 bedragen, toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.